„In de zomer van 2023 was voor mij alles anders. Mijn vrouw en ik hadden in mei van dat jaar ons eerste kind gekregen, Sylvan. Waar ik eerdere jaren in de zomer veel weg was, naar festivals en op pad met vrienden, was ik nu vooral thuis in onze babybubbel.
„Muziek is voor mij altijd heel belangrijk geweest, persoonlijk en in mijn werk, dus als ik Sylvan iets wil meegeven, is het mijn liefde voor muziek.
„Ik had eerst een playlist op Spotify voor hem gemaakt, maar daar ben ik ook snel weer mee gestopt. Ik vind het veel leuker om een plaat op te zetten, dat doe je bewust. Ik draai graag muziek voor anderen, dan krijgt het een andere betekenis. De meeste kindermuziek vind ik helemaal niets, vaak veel te hysterisch en irritant. Dus ik had besloten: ik draai iedere dag een plaat voor hem.
„Net voor de geboorte van onze zoon hebben we een Spaanse straathond van vijf maanden oud geadopteerd – dat leek toen een goed idee. Maar Billie heeft bijna mijn hele platencollectie vernield. De elpee Buddy Holly’s Greatest Hits bleef gelukkig ongeschonden.
„Normaal draai ik in de zomer veel op festivals, zie ik nieuwe dingen en ben ik up-to-date. Dat was vorig jaar even helemaal weg en dan grijp je toch terug op de klassiekers.
„Sylvan bleek ook een duidelijke muzieksmaak te hebben, sommige nummers vond hij helemaal niets. Bij sommige liedjes ging hij zelfs huilen. Everyday van Buddy Holly was bij ons allebei favoriet. Het is een heel lief liedje. Voor mij gaat het erover dat elke dag een beetje mooier wordt, dat je elke dag iets sterker wordt. Dat geldt voor Sylvan, die ik elke dag zie veranderen. Voor mij als moeder, zeker in die heftige eerste maanden. Voor ons als gezin en de liefde die elke dag groeit. En voor Billie, die na die ene keer mijn platencollectie met rust heeft gelaten.”
Overdreven om te zeggen dat de zon doorbreekt, donderdagavond in openluchttheater Caprera in Bloemendaal. Maar de regen, ja, die lijkt echt opgehouden. Op houten en betonnen bankjes in de arena zit publiek met meegebrachte kussentjes en flessen wijn. Vanachter de schermen klinkt de overbekende stem van Matthijs van Nieuwkerk. Hij kondigt bandleider Sven Figee aan, de twaalfkoppige big band, de „eminente” gastartiesten die zullen optreden, het „ongelooflijke plezier” dat vanavond gemaakt zal worden.
Precies dit waren de vaste ingrediënten van het muziekprogramma Matthijs gaat door op televisie. Maar voor Matthijs van Nieuwkerk stopte het tv-werk. BNNVara wilde na 2022 niet met hem verder omdat hij zich verbaal grensoverschrijdend had gedragen tegen redactieleden van zijn talkshow De Wereld Draait Door en in 2024 stopte de samenwerking met RTL4, na beschuldigingen dat hij destijds ook fysieke grenzen zou hebben overschreden.
Van Nieuwkerk rent het podium op, in spijkerjasje en -broek en op loafers met een goudkleurig bitje
En nu is er, uit het niets lijkt het, deze zomer een tour langs tien openluchttheaters in Nederland: Matthijs & Sven Feelin’ Alright, een live-versie van het tv-programma Matthijs gaat door. Sven Figee kondigt na een solo op zijn hammondorgel de presentator aan. De „grote roerganger” en „grote vriend”, de man „die Nederland van kunst en cultuur liet houden”. Van Nieuwkerk rent het podium op, in spijkerjasje en -broek en op loafers met een goudkleurig bitje. Tussen podium en publiek ligt een veilig slot-slootje met waterlelies, maar hij heeft niets te vrezen, blijkt. Er wordt hard geklapt en geroepen en dan zegt hij dat de mensen geen idee, geen énkel idee hebben hoeveel dat applaus voor hem betekent.
Jofel
„Achter mij liggen verwarde jaren”, zegt hij en hij bedankt Sven Figee dat hij bij hem bleef. Dan zet de band het nummer in dat zijn lijflied lijkt, ‘Feelin’ Alright’ in de versie van Joe Cocker, die als je de songtekst close read, gaat over een man die zich helemaal niet zo jofel voelt. Van Nieuwkerk verschanst zich op een barkruk aan de zijkant van het podium. Eerst danst alleen zijn linkerbeen, later komt zijn rechterhand op zijn rechterbeen erbij.
Matthijs van Nieuwkerk en Sven Figee (rechts) in Theater Caprera. Links op de achtergrond Nico Dijkshoorn. Foto Andreas Terlaak
Nico Dijkshoorn (65) wordt welkom geheten, huisdichter bij DWDD. Rinus Gerritsen (78), bassist van Golden Earring is te gast, hij speelt altijd op de literaire zondagmiddag die Matthijs van Nieuwkerk samen met vriend Bart Chabot (70) organiseert in boekhandel Paagman in Den Haag. Angela Groothuizen (65) zingt een ode aan Henny Vrienten, ook „vriend van het programma”. In de weken voor zijn overlijden, vertelt Van Nieuwkerk, lazen Vrienten en hij elkaar gedichten voor.
Na de pauze, als de schemer valt, aait jazzdrummer Han Bennink (83) met twee kwastjes „de ziel uit z’n trommels” (in de woorden van Nico Dijkshoorn), Van Nieuwkerk leest ondertussen een gedicht van overleden vriend Jules Deelder voor. Het intiemste moment van de avond lijkt perfect uitgekiend: Van Nieuwkerk zal zelf een liedje zingen.
Even inleiden, zegt hij. De „rare jaren” bracht hij voornamelijk in Frankrijk door met Martha Riemsma, toen zijn vriendin en nu zijn vrouw. Bart Chabot trouwde hen in december 2024 en toen zong hij, speciaal voor haar, ‘My Funny Valentine’ van Chet Baker. Nu doet hij dat opnieuw in zijn eigen hertaling. „Klein en particulier. En jullie zijn erbij.” Het publiek, zijn vrouw, en alle VVV’tjes (vrienden van vroeger) op het podium.
Het was sensationeel, de opera Einstein on the Beach van regisseur Robert Wilson in Carré tijdens het Holland Festival, halverwege de jaren zeventig. Op muziek van minimal composer Philip Glass en de choreografie van Lucinda Childs was het publiek getuige van een vijf uur durende, bedwelmende performance.
Alles wat voordien tot ‘opera’ behoorde, werd rigoureus anders. Cijferreeksen verschenen als lichtprojecties, de dansers maakten ogenschijnlijk eindeloos dezelfde bewegingen, maar er zaten minimale verschillen in de danspatronen. Het allermooiste was de eenzame, vioolspelende man die Einstein vertolkte op de rand van de bühne. Voor velen, zowel makers als toeschouwers, is dit nog steeds een van de allerbelangwekkendste performances.
De Amerikaanse regisseur Robert (Bob) Wilson die verantwoordelijk was voor deze meeslepende esthetiek, is afgelopen donderdag 31 juli overleden, hij werd 83 jaar. Wilson was veel meer dan alleen theaterregisseur; hij was videokunstenaar, beeldend kunstenaar, performer, lichtontwerper. Het sleutelwoord tot al zijn werk, en dat is immens veel, zou je kunnen omschrijven als ‘licht’. Dat is de herinnering ook aan zijn werk waarvan veel in Nederland te zien is geweest, niet alleen Einstein on the Beach (1976), ook I Was Sitting on My Patio This Guy Appeared I Thought I Was Hallucinating (1977) in het toenmalige Mickery Theater in Amsterdam, Death Destruction & Detroit (1979) en het fenomenale spektakelstuk waarvan hij de premières verdeelde over schouwburgen in verschillende Europese steden, waaronder Rotterdam. Het heette Civil Wars: A Tree Is Best Measured When It Is Down (1984).
Beeld uit de opera ‘Einstein on the Beach’ van Robert Wilson en Philip Glass in The Brooklyn Academy of Music Opera House, Brooklyn, New York, in 1984. Foto Jack Vartoogian
Emotionele problemen
Wilson werd op 4 oktober 1941 geboren in Waco (Texas), waar zijn vader advocaat was. Aanvankelijk begon hij aan een studie bedrijfskunde, maar brak die af; hij voelde zich aangetrokken tot de kunsten. Zijn homoseksuele geaardheid bracht emotionele problemen teweeg, temeer daar zijn vader dat als een ziekte zag. Wilson verliet Texas en vertrok in 1963 naar Brooklyn, New York, waar hij abstract-expressionistische schilderkunst studeerde bij George McNeil en binnenhuisarchitectuur aan het Pratt Institute.
Al snel na zijn afstuderen richtte hij in 1968 zijn eigen experimentele theatergroep op, The Byrd Hoffman School of Byrds. Zijn loft in Soho, Lower Manhattan, diende als repetitieruimte en opvoeringsplek voor zijn eerste werken, zoals The King of Spain (1969) en The Life and Times of Sigmund Freud (1969). Historische figuren en historische gebeurtenissen hebben Wilson altijd gefascineerd. Dat hij de natuurkundige Albert Einstein tot hoofdpersoon maakte in Einstein on the Beach had een duidelijke reden. De atoomdreiging was in die tijd nog altijd nabij. De performance eindigde met een onvergetelijke nucleaire lichtshow van duizelingwekkend goud. Over het licht in zijn werk zei Wilson: „Ik schilder, ik bouw, ik componeer met licht. Licht is een toverstaf.”
Mijn theater is het theater van de traagheid. Een langzame ervaring is de meest intense
Zijn groots opgezette serie Civil Wars (1984) bracht Wilson onder meer in de Rotterdamse Schouwburg, het was gepland voor de Olympische Zomerspelen van dat jaar maar werd nooit in zijn geheel opgevoerd. Wilson repeteerde destijds tot diep in de nacht. Het was fascinerend om daarvan getuige te zijn. Hij zocht perfectie tot op de millimeter. In extreem langzame bewegingen droegen acteurs een boomstam over de speelvloer.
Verbijsterend harde werker
Die vertraagde precisie bracht hij ook op het Oerol Festival in 2008. Wilson was op het Waddeneiland Terschelling aanwezig, witte cowboyhoed op. In samenwerking met ontwerper Theun Mosk verrees er op Oost-Terschelling een soort zwarte tempel, een black box. Daar begon Walking, een stiltewandeling langs duin en kwelder. De opdracht van Wilson aan de deelnemers was: „Langzaam lopen, tergend traag, stap voor stap, zonder te haasten: probeer het maar eens.” Walking duurde vier uur; Wilson zelf was gefascineerd door de grilligheid van het weer op het eiland, en dat voor een regisseur die alles wil beheersen. Hierover zei hij in NRC: „De veranderende weersomstandigheden en het licht dat geen seconde hetzelfde is, maken van de omgeving een telkens veranderend decor. Normaal gaat men daaraan voorbij. Met Walking wil ik de toeschouwer confronteren met die voortdurende wisseling van het visuele landschap. Mijn theater is het theater van de traagheid. Een langzame ervaring is de meest intense.”
Wilson was een verbijsterend harde werker die op verschillende plekken zo ongeveer tegelijkertijd regisseerde, hoewel het leek of hij op Terschelling de tijd stilzette. In het jaar dat hij The Black Rider (1990) regisseerde met muziek van Tom Waits en tekst van William Burroughs, die ook in Nederland was te zien, deed hij King Lear (Frankfurt), Tsjechovs Zwanenzang (München), Orlando naar Virginia Woolf in West-Berlijn.
In 2012 was ook in Carré The Life and Death of Marina Abramovic te zien, een reeks tableaux vivants waarin Abramovic zelf haar moeder speelde. De performancekunstenares had Wilson gevraagd alvast haar dood te ensceneren. Het werd een weergaloos enerverende uitvoering waarin de mateloze precisie van Wilson prachtig harmonieerde met de dwingende, naturalistische heftigheid van Abramovic. Opnieuw is de belichting van de personages op een bijna geheel leeg podium oogverblindend mooi. Dat liet vooral die ene scène zien, waarin Abramovic toont hoe je een mes in eigen hand moet steken: tergend traag, extreem exact, een performance van pure blinkende scherpte.
Met zijn toegewijde, obsessieve nauwgezetheid gaf hij het theater een nieuwe impuls: over elke beweging en elke lichtval werd nagedacht, cerebraal en beredeneerd, maar ongekend emotioneel. Tot die tijd was dat nooit eerder op de bühne getoond.
Het is niet zo moeilijk om iets wonderlijks te doen. Op de Meent in Rotterdam blijkt wat ervoor nodig is: wat hekken, een paar verkeersregelaars, 35 bomen en honderd plantenbakken. Midden in het centrum staat ineens een klein bos. Fietsers, scooters en voetgangers verplaatsen zich over de paar vrije meters die resteren; de auto is verdwenen. Ondernemers en omwonenden zijn blij, want de straat werd zoals zoveel plekken in de stad al jaren geteisterd door wat een voorbijganger „machomannetjes in zwarte Mercedessen” noemt.
Ze grommen, ze scheuren, ze remmen hard. Soms word ik er gek van. En soms denk ik dat ze simpelweg de ruimte pakken die de stad ze geeft. Geen Nederlandse stad is zo besmet met het Amerikaanse virus dat stadscentra maakte tot zielloze walhalla’s van hoge kantoorgebouwen met grote parkeergarages en brede, rechte straten als Rotterdam. Daar mogen we de Duitsers voor bedanken, maar ook de stedenbouwkundigen die in de naoorlogse decennia Rotterdam een autostad maakten. Vooroorlogse buurten die de bommen overleefden werden gesloopt om ruimte te maken voor de machines die de vooruitgang van de consumptiemaatschappij symboliseerden.
Maar er verandert iets. Het Hofplein, voorheen een grijze massa met de charme van een vervallen Oost-Duitse stad, wordt een autoluw stadspark. In tientallen andere straten verliezen auto’s hun dominantie. Helemaal verdwijnen zal de auto niet, dat zou waanzin zijn – niet iedereen kan met de fiets of het ov naar werk. Maar er ontstaat wel een betere balans tussen machine, mens en rest van de natuur. De Meent is daarin nu nog een tijdelijk experiment, aldus de gemeente, over een maand rijden er weer auto’s op de pakweg vijftig meter die nu zijn afgesloten – maar is niet heel deze stad van sloopkogels en steigers een permanent probeersel?
Als ik er op een bankje ga zitten om te kijken en luisteren, is landschapsontwerper Tom van den Wijngaard net bezig om de bomen te onderhouden. Vergroenen moet, zegt hij, want stenen maken steden warmer. „In de zomer kan het in de stad wel tien graden warmer zijn dan op het platteland.” We kijken omhoog naar de gevels van twee wederopbouwpanden en omlaag naar de brede straat met stoeptegels.
„Het is hier gebouwd voor auto’s”, zegt hij. „Maar bedenk eens hoe het hier óók kan zijn. Dat waar nu de rijweg is een voetpad ligt of een vijver. Dat er overal mooie bomen staan.” Maar zomaar bomen planten kan niet. Er liggen leidingen en kabels en mocht je daar ooit aan willen werken, moeten de bomen weg. Dus legt hij ‘mobiele bossen’ aan als deze: tijdelijke verzamelingen bomen en planten die versteende omgevingen ineens groener, leefbaar en fijner maken. „Het is te gek om dit uit te proberen.”
Hij doet dat ook in Japan. Daar hebben ze geen last van scheurende Golfjes, maar van typhoons. Het verklaart misschien „dat er meer respect is voor de natuur”. Maar hij is optimistisch. Met kleine interventies als die op de Meent ontstaat ook in Nederland een radicale breuk in hoe we de publieke ruimte inrichten. Het zal vast toeval zijn dat het híer gebeurt, denk ik als ik wegfiets, je kon hier nu eenmaal goed scheuren. Maar toch: de Meent was eeuwenlang een gemeenschappelijke weide. En een ‘meent’ is een gedeelde ruimte waarover niemand de baas is. Dat is de essentie van een stad.
Mark Lievisse Adriaanse vervangt deze week Sheila Kamerman.