Vandaag zal ik zo’n vijf uur op de trein zitten. Vier volgens de app, maar we staan al even stil. Mijn neefje is bij ons blijven logeren en omdat we geen auto hebben, heb ik hem met de trein terug naar Blankenberge gebracht, naar die stad aan zee waar ik zelf opgroeide. De weg terug is ideaal om te lezen, terwijl het landschap van mijn jeugd – ik nam elke dag de trein naar school in Brugge – voorbij glijdt.
Ik ben grijzer en ouder, breder ook. Maar ook zachter, zowel op de heupen als in mijn hoofd
Ik begin zelfs te vermoeden dat dit dezelfde trein is als twintig jaar geleden. De man schuin tegenover mij zit hier allicht ook al van toen, zijn hoofd tegen het raam, zijn mond half open, zijn ene hand in zijn schoot, zijn andere om een sporttas geklemd. Ik bedenk me dat ik ook nog moet inpakken, straks, wanneer ik terug in Antwerpen ben. Als we daar ooit geraken. We staan al twintig minuten stil, zonder enige reden. Gelukkig heb ik een boek bij. Ik lees Prophet Song van Paul Lynch, even magnetisch als donker. „The end of the world is always a local event”, schrijft hij. Ik kijk door het raam en zie twee kinderen naar onze trein zwaaien.
Foto Wouter Van Vooren
Woensdag 31 juliTapenade maken
Voor het derde jaar op rij begint Theater aan Zee met het uitpakken van te veel kleren. Mijn man en ik leggen onze voorraad voor tien dagen in een kast (al kan hij, met alles wat hij meezeult, drie weken blijven of drie keer per dag iets anders aantrekken). Daarnet zijn we naar de supermarkt geweest, dus de koelkast is gevuld, de bedden opgemaakt, de toiletzak staat in de badkamer.
Ik heb hier erg naar uitgekeken. Straks arriveren de laatste vrienden. We kennen elkaar al lang, we zijn peters en meters van elkaars kinderen, getuigen op elkaars huwelijk en van elkaars leven en nu, anderhalve week lang, bewoners van hetzelfde huis.
Morgen stel ik mijn tweede roman voor bij Corman, de betere boekhandel in Oostende. Ik moet nog tapenade maken, dat had ik beloofd. In mijn boek, dat trouwens Het einde van de straat heet, maakt de ik-persoon tapenade om zich een houding te geven. Dus ik dacht: ik maak tapenade voor elke boekvoorstelling [in het Nederlands: ‘boekpresentatie’]. Er zijn er drie in totaal. Ik heb de verhoudingen thuis al wat scherp gezet, maar nu moet ’t voor honderd man. (Voor NRC overstélpt wordt met vragen: heel klassiek: olijven, citroen, peterselie, olijfolie, kappertjes en een béétje chili).
Foto Wouter Van Vooren
Donderdag 1 augustusNagels lakken
Ik was veel te vroeg op. De zomer lijkt begonnen, na maanden regen en grijze luchten. De meeuwen kondigen de zon al aan, ze krijsen de straat bijeen en mij wakker. Vandaag is de boekvoorstelling, op zo’n 250 meter van hier. Ik moet nog verse peterselie onder de tapenade mengen, mijn hemd strijken en Rilke, de meter van mijn petekinderen, beloofde om mijn nagels nog te lakken. Ik heb een nieuwe vulling voor mijn pen, om te signeren. (Vergeten te vermelden: een halve bussel waterkers in de tapenade, voor een diepe, aardse smaak.)
De kelder zat vol, Johannes Wirix-Speetjens stelde de juiste vragen en mijn uitgever stak de loftrompet af. Ik signeerde een stapel boeken en ’s avonds speel ik met mijn petekind dat, toeval bestaat niet, Roman heet. Hij wil weten of ik een verhaaltje heb voorgelezen. Ik beaam en snij een abrikoos in stukjes.
Foto Wouter Van Vooren
Vrijdag 2 augustusHerinneringen aan Brugge
Opnieuw met de trein van de zee naar Brugge, een afstand die ik vroeger dagelijks aflegde. Ik ben wat te vroeg voor de repetitie in het concertgebouw, dus ik wandel nog wat door het Minnewaterpark, het park waar ik als scholier voor of na school las en at en dronk en rookte en huilde. Soms allemaal tegelijk. Straks ga ik samen met gambist Liam Byrne en kunstenaar Tine Guns repeteren voor een programma rond De Randen, mijn debuutroman. We doen dat in het kader van het MA Festival. Het is bizar, om hier nu op een bank in het park te zitten typen en teksten na te lezen over herinneringen, terwijl het voelt alsof ik er middenin zit – het eeuwenoude park is nog niets veranderd, maar ik wel. Ik ben grijzer en ouder, breder ook. Maar ook zachter zowel op de heupen als in mijn hoofd. Er hoeft niet altijd en overal een omwalling rond.
(Er zijn toeristen die foto’s nemen van bomen en dat vind ik prachtig. In een stad waar de architectuur uit de negentiende eeuw zich vermomt in zestiende-eeuwse, kan je maar beter de bomen geloven.)
Foto Wouter Van Vooren
Zaterdag 3 augustus Zwoelte
De regen valt met bakken uit de lucht, de zomerse hitte plakt in de backstage van het MA Festival. Liam legt me uit dat dit weer in het Duits schwül heet – zwoel, vertaal ik. Zonder de Umlaut is het weer gay. We vinden dat heel erg grappig. We zijn wat nerveus voor ons optreden vanavond.
Zondag 4 augustusKaal en broos
Veel voorstellingen gezien vandaag. Ik lijk nog de hele dag wat in de roes van gisteravond te hangen. Ik koop een petje waarop ‘kaal en broos’ staat, merch van een voorstelling die Het Ego heet en die iedereen zou moeten zien. Ik eet een ijsje en hoor iemand in ronkend Frans zeggen: „Je had beloofd dat hier geen marginalen zouden zijn maar het loopt hier vol.” Ik lach wanneer ik de zin herhaal voor mijn man en denk meteen aan Paul Lynch en de trage trein.
Foto Wouter Van Vooren
Maandag 5 augustusLieve schrijvers
De reacties op het boek beginnen binnen te lopen, terwijl we over de dijk slenteren. Nikki Dekker, voor wie ik sinds onze tournee met Saint Amour een boontje heb [in het Nederlands: ‘een zwak hebben voor’], geeft ’t vijf sterren op Goodreads en ik begin net niet te huppelen. Ik dacht altijd dat schrijvers in een hoekje van een café wat zaten te monkelen, rokend en drinkend en ongelukkig, maar sinds het verschijnen van mijn debuut twee jaar geleden, merk ik dat de generatie schrijvers waar ik toe behoor communicatief, open en lief is, alsof we allemaal samen aan een groot, nieuw verhaal schrijven. Ik wil nog een ijsje, maar eerst een wasje doen, de schone T-shirts zijn op.
Angelo tijdens een boekvoorstellling in Oostende. Foto Wouter Van Vooren
Twee benaderingen van het bestuur strijden om voorrang in deze overgangsperiode voor de democratie. Er is de aanpak die Nederlandse premiers al decennia meestal hoge waardering oplevert. Probeer het vertrouwen van kiezers te winnen met voorspelbaarheid: saaiheid en stabiliteit. Met een pose van zelfvertrouwen en controle.
En er is de aanpak van de influencersdemocratie. Verleg de nadruk van politiek-bestuurlijke prestaties naar de persoon van een leider, en gebruik bijzondere omstandigheden – conflict, crisis, chaos – om de aandacht telkens weer naar de leider terug te brengen.
Door de ongebruikelijke coalitie die het kabinet-Schoof schraagt, lijkt het soms alsof Den Haag nog moet kiezen tussen deze twee. In een poging de aanhang van de eigen partij te binden, accentueren coalitiepartijen graag hun onderlinge verschillen, en weten hun partijleiders, vooral Geert Wilders, steeds de indruk te wekken dat alles om hen draait.
Een paradoxale keuze. Zo ondermijnen ze de reputatie van premier Dick Schoof, de partijloze oud-topambtenaar. Maar ook hun eigen reputatie, omdat coalitiepartijen zo ook hun politiek-bestuurlijke onvermogen accentueren.
Laat me een voorbeeld behandelen.
Vorige maand was er de commotie rond de motie-Eerdmans, die voorstelde een plan voor miljardeninvesteringen in de Europese defensie af te wijzen. Drie van de vier coalitiepartijen (PVV, NSC, BBB) bezorgden de motie van de JA21-voorman een meerderheid, uit weerzin tegen gemeenschappelijke Europese schulden.
Geen standpunt innemen
Het leidde dinsdag 18 maart tot een gespannen Kamerdebat, waarin de coalitie Schoof uiteindelijk de ruimte gaf de onderhandelingen over het plan in Europa voort te zetten. Toch vroeg het SGP-Kamerlid Diederik van Dijk op een laat moment om een zogenoemd ‘parlementair behandelvoorbehoud’. Een procedure waarin de Kamer een periode voor eigen positionering claimt, en het kabinet in Brussel geen standpunt kan innemen.
Schoof ontraadde de SGP-motie, waarna deze met vijftien om 135 stemmen werd verworpen: de Kamer gaf de premier de vrije hand.
Dit duurde geen week. Daags na het debat, woensdag 19 maart, publiceerde de Europese Commissie een herziene versie van het Defensieplan, en de dag daarna, donderdag 20 maart, deed de Kamercommissie Defensie een procedurele tegenzet: ze sprak zich, aldus de besluitenlijst, alsnog uit vóór een parlementair behandelvoorbehoud.
Het deed Diederik van Dijk, de SGP’er wiens motie twee dagen eerder was weggestemd, denken aan koning Willem II, die ten tijde van Thorbecke „van de ene dag op de andere veranderde van uiterst conservatief in uiterst liberaal”.
En de Kamer had haast. Nog diezelfde donderdag vroeg de voorzitter van de Commissie Europese Zaken, Caroline van der Plas (BBB), dit behandelvoorbehoud „ter besluitvorming aan de Kamer voor te leggen”. Er werd dinsdag 25 maart plenair over gestemd.
Toen gebeurde iets bijzonders. Coalitiepartijen staken geen vinger naar Schoof uit. Het was nota bene een oppositie-Kamerlid, buitenlandwoordvoerder Jan Paternotte van D66, die hem te hulp schoot. Hij waarschuwde dat de premier in Brussel op een zijspoor dreigde te belanden. „Hiermee wordt Nederland de outsider.”
Maar uit de stemming hierna bleek dat de Kamer geen probleem had met de eigen onberekenbaarheid: zeven dagen nadat ze het parlementaire behandelvoorbehoud vrijwel voltallig afwees, stemde ze nu vóór: 78 om 70 stemmen.
Het verschil werd gemaakt door dezelfde drie coalitiefracties – PVV, NSC, BBB – die zich eerder inzake de motie-Eerdmans tegen het kabinet keerden. „Dus dit bedoelen ze met goed bestuur?”, smaalde Derk Boswijk, buitenlandwoordvoerder van het CDA.
Later kreeg ik uitgelegd dat meer oppositiefracties waren geïnformeerd over het ongenoegen in het kabinet inzake de manoeuvre van de Kamer. Een veelzeggend detail: bewindslieden hebben onderhand tabak van de onberekenbaarheid in de coalitie.
Het gaat ook ergens over. Tom de Bruijn, van 2003 tot 2011 de hoogste Nederlandse diplomaat (‘PV’) bij de Unie, legde me uit dat Nederland vooral invloed heeft „als het informeel vooroverleg bijwoont waarin Frankrijk en Duitsland met een kleinere groep lidstaten consensus proberen te bereiken, die ze daarna inbrengen in de Europese Raad”.
Maar als de premier in dat soort overleg „niet volwaardig kan deelnemen en geen manoeuvreerruimte heeft”, vertelde hij, „wordt Nederland een sta-in-de-weg voor die consensus”. Dus het parlementair behandelvoorbehoud dat nu bestaat „is zeer onverstandig van de Kamer, want je stuurt je premier met de handen op de rug naar Brussel”.
Hetzelfde gold eerder voor de motie-Eerdmans. Toen die werd aangenomen was De Bruijn toevallig in Berlijn. „Daar zeiden ze tegen me: zijn jullie gek geworden?”
Talrijk zijn de signalen dat bijvoorbeeld Frankrijk Schoofs aanwezigheid bij informeel overleg minacht, wat zijn Brusselse aanzien verder bedreigt. Zijn medestanders doen er dan ook alles aan het parlementair behandelvoorbehoud zo snel mogelijk van tafel te krijgen: de Kamercommissie Defensie spreekt er volgende week donderdag over.
‘Verstand weer gebruiken’
In een stafnotitie van 1 april – ‘INTERN GEBRUIK’ – zijn voorwaarden uitgewerkt om het voorbehoud in te trekken, waarbij de Kamer wel speelruimte blijft claimen als het kabinet tegen haar wensen ingaat. Dus het is geen uitgemaakte zaak dat het kabinet volgende week zijn vrijheden volledig terugkrijgt, al is er wel hoop, zoals een ambtenaar zei, „dat de Kamer haar verstand weer gaat gebruiken”.
Dit is, bleek dinsdag in een ander dossier, niet altijd vanzelfsprekend. De Kamer stemde in met een vuurwerkverbod, maar steunde op basis van klachten uit de bedrijfstak – onverkoopbare voorraden, kapitaalvernietiging, inkomstenderving – ook een motie waarin Caroline van der Plas en Joost Eerdmans vroegen het verbod „niet voor 2026 te laten ingaan”.
Minimaal een jaar uitstel dus. Vragen om moeilijkheden. Als het vuurwerkverbod later ingaat, zei eerder Mirjam Bikker (CU), wordt „de komende jaarwisseling een soort armageddon” waarin „iedereen nog één keer helemaal losgaat en ontspoort”.
Joost Eerdmans (JA21) tijdens een schorsing van het overleg over de onderwijsbegroting tussen de coalitiepartijen.Foto Bart Maat
Opnieuw faalde het bestuurlijke instinct van drie coalitiepartijen: met FVD, SP en JA21 namen PVV, VVD en BBB dit risico voor lief om al te grote financiële tegenvallers voor de betrokken bedrijven te voorkomen.
En dan te bedenken dat agenten, hulpverleners en artsen al járen om dit verbod vragen. En dat Van der Plas vorige week in het debat vooral bezorgd was over de „800 ondernemers en hun gezinnen” in de vuurwerkbranche, die de komende jaren „helemaal geen leuke jaarwisseling” meer hebben. „Deze mensen wordt gewoon hun bedrijf afgepakt!”
Zij bepleitte daarom, met veel andere fracties, financiële compensatie voor de vuurwerkbedrijven. Ook bijzonder. Alsof zij niet al jaren konden voorzien dat een algeheel verbod nabij is. Alsof ondernemersrisico niet meer zou bestaan.
Het onderstreept een ander aspect van deze bestuurlijke slapstick: Kamerfracties die ondernemers rechten toekennen alsof Nederland een verzorgingsstaat voor bedrijven zou zijn, en een risicomaatschappij voor individuele burgers – ook slachtoffers van vuurwerkoverlast.
Er is in Den Haag een impulsieve democratie ontstaan, vol onberekenbare reflexen, met veel grote woorden en een afnemend besef dat bestuur meestal draait om de kleine lettertjes.
Dure boeren
Zoals bekend staat BBB inzake stikstof voor ongemakkelijke keuzes, en vrijdag kwam via De Telegraaf een proeve van een plan naar buiten: om 1.800 boeren nabij kwetsbare natuur te helpen is 4 tot 7 miljard euro nodig. Dat zijn dure boeren. Ambtelijk bestaat allang de overtuiging dat BBB alles – álles – doet om de veestapel ongemoeid te laten, dus die verzorgingsstaat voor bedrijven draait nog even door.
De vraag is welke bestuurlijke moraal hieronder ligt. Laatst schreef ik over staatssecretaris Jean Rummenie (Natuur en biodiversiteit, BBB) die een wel héél bijzondere adviseur in de arm nam, hoogleraar Waarschijnlijkheidsleer Ronald Meester (VU), bekend van scherpe kritiek op het coronabeleid, voor een wetenschappelijk assessment van de rol van modellen bij de vaststelling van de staat van de natuur.
Opeenvolgende onderzoeken wijzen uit dat het slecht gaat met de natuur, en het zou BBB natuurlijk goed uitkomen als de hoogleraar concludeert dat dit aan modellen ligt, niet aan de natuur. Maar toen de Kamer de natuur laatst besprak, waren zowel VVD als GL-PvdA kritisch over de opdracht aan Meester, waarna de staatssecretaris benadrukte dat die „formeel” nog niet aan de hoogleraar was gegund.
Feitelijk was dat wel zo, dus deze week vroeg ik het ministerie of het kon bevestigen dat de betreffende hoogleraar de opdracht nu ook formeel heeft. „Het antwoord daarop is ja”, luidde het éénregelige antwoord.
En zo heeft het departement een hoogleraar ingehuurd met fundamentele kritiek op vakgenoten, bijvoorbeeld klimaatwetenschappers. Hij minacht media, en viel eerder op LinkedIn journalisten van het Reformatorisch Dagblad, De Telegraaf, Trouw, de Volkskrant en NRC (dat was ik) aan omdat de „nieuwsgierigheid is verdwenen”. Ook beledigde hij een collega van Rummenie, staatssecretaris Vincent Karremans (Jeugdzorg, VVD): „Begrijpt hij wel wat hij voorleest?”
En je zult zien dat BBB straks zal claimen dat deze man bijdraagt aan beter bestuur.
Naïviteit heet een linkse eigenschap te zijn. Het clichébeeld van links versus rechts ziet er zo uit: terwijl links droomt van een wereld waarin de mensen goed en lief zijn en alles delen, kijkt rechts naar hoe de wereld écht is, ziet dat de mensen geneigd zijn tot het slechte, en gelooft niet in de maakbaarheid van de mens of de samenleving.
Op deze simplificatie valt veel af te dingen, maar daar gaat het nu niet om. Het gaat om het zelfbeeld van sommige rechtse, en in het bijzonder conservatieve, intellectuelen: dat zij prudente, nuchtere mensen zijn die zich geen illusies maken, en altijd kiezen voor stapsgewijze verandering boven doldrieste plannen.
Hoe ontluisterend moet het voor hen zijn dat in Amerika juist de conservatieve partij nu revolutionair gedrag vertoont. Zoals Justin Smith-Ruiu op zijn Substack-platform The Hinternet schreef in een essay over het nieuwe Amerikaanse regime: „Antiwoke is niet conservatief – integendeel, het wil de hele menselijke geschiedenis wegvagen.” Smith, een Canadees-Amerikaanse filosoof, betreurt het dat ‘zijn soort conservatisme’, dat draait om een neiging tot behoud en melancholie, lijkt te zijn verdwenen. Maar omdat hij zich slechts „voor ongeveer 49 procent conservatief” voelt, wordt het niet meteen persoonlijk. Smith is een observator, geen hoofdpersoon.
Dat ligt anders bij David Brooks, een bekende en eveneens Canadees-Amerikaanse schrijver en columnist. Brooks rekent zich al sinds de jaren tachtig tot de conservatieve beweging en steunde meestal de Republikeinse partij. Nu is hij dubbel ontluisterd: hij heeft zich vergist in de conservatieven, én in zijn eigen oordeelsvermogen. ‘I Should Have Seen This Coming’ heet zijn nieuwste artikel in The Atlantic. Hij beschrijft hoe geschokt hij is door Trump: „Als er een onderliggende filosofie is die Trump drijft, dan is het deze: moraliteit is voor sukkels. De sterken doen wat ze willen en de zwakken lijden wat ze moeten.” Dat staat haaks staat op wat conservatisme volgens Brooks behelst: een geloof in geleidelijke hervorming, normen en waarden en de scheiding der machten.
Het is naïef om te geloven dat de beste ideeën altijd winnen
Er kwam een term bij me op tijdens het lezen van zijn stuk: wishful thinking. Je kunt geloven dat jouw definitie van conservatisme de juiste is, maar dat betekent niet dat andere, meer autoritaire vormen van conservatisme niet bestaan. Veelzeggend vond ik de passage waarin Brooks beschrijft hoe hij al in de jaren tachtig neerkeek op conservatieven die niet aan zijn beeld van de conservatieve intellectueel voldeden. Terwijl mensen als hijzelf Milton Friedman, James Burnham, Whittaker Chambers en Edmund Burke lazen, sloegen jonge reactionairen van het studentenblad Dartmouth Review met geweld een anti-apartheidsdemonstratie neer. Brooks en zijn maten namen dit niet serieus. „Grotendeels komt dit volgens mij doordat we neerkeken op de Dartmouth Review-maffia (…). Hun intellectuele standaarden waren zo overduidelijk derderangs.”
Het doet denken aan de Oostenrijkse schrijver Stefan Zweig, die in De wereld van gisteren beschrijft hoe hij de nazi’s aanvankelijk onderschatte. „Ook het blaadje van de nieuwe nationaalsocialistische beweging heb ik weleens even in mijn hand gehad, de Miesbacher Anzeiger. Maar Miesbach was toch maar een klein dorpje en de stukken in het krantje waren zeer ordinair. Wie maakte zich daar druk om?”
Van Brooks verwacht je op dit punt introspectie: waarom dacht hij dat mensen met ‘derderangs’ intellectuele standaarden geen bedreiging vormden? Dacht hij soms dat de meest nobele ideeën automatisch winnen? Hoe verklaarde hij dan de triomf van het nationaalsocialisme in de jaren dertig? Of meende hij dat we als mensheid sindsdien een hoger niveau van beschaving hebben bereikt? Maar helaas, deze introspectie komt er niet. In plaats daarvan volgt een alinea met de dingen die links verkeerd heeft gedaan.
Waarom ga ik zo lang door over een Amerikaanse conservatief? Omdat iemand als Brooks laat zien hoe naïef het is om te geloven dat de beste ideeën altijd winnen. Sterker nog, het is naïef om te denken dat politiek primair om ideeën draait, en niet om aardsere zaken als wraakzucht of vermaak. Het politieke domein is onder Trump een verlengde geworden van onze sociale media-accounts, schrijft Justin Smith: Elon Musk heeft „shitpostende adolescenten” ingeschakeld om de staat te veranderen in een techplatform. Dat die mensen waarschijnlijk geen Edmund Burke hebben gelezen, betekent niet dat je ze niet serieus hoeft te nemen. Maar David Brooks negeert die hele online arena. In plaats daarvan reist hij door het land, waar hij „de krachten van het herstel” alweer ziet opbloeien in de „buurten en gemeenschappen”.
Misschien hangt naïviteit niet samen met politieke kleur, maar met een gebrek aan voorstellingsvermogen. Je moet je kunnen voorstellen dat er mensen aan de macht komen met ideeën die in een essay- of debatwedstrijd een dikke onvoldoende zouden halen. Dat is geen probleem voor hen, want in werkelijkheid nemen zij geen deel aan die wedstrijd. Zij bepalen hun eigen regels.
Alex Datema ligt nooit ’s nachts wakker, vertelt hij aan de keukentafel in het Groningse dorp Briltil. „Behalve als ik ideeën heb.” Kritiek op de Rabobank vat hij niet persoonlijk op. Hij begrijpt de frustraties, hij is zelf boer. Maar wel een boer die vindt dat het anders moet. Daarom vroeg de bank hem als boegbeeld van haar nieuwe landbouwvisie.
In mei is de melkveehouder twee jaar directeur Food & Agri bij de Rabobank; hij draagt het transitiebeleid van de bank uit en praat met iedereen in de sector. Als boer met een groen imago werkt hij nu fulltime voor een bank die wil verduurzamen én het rendement moet bewaken. In een verscheurd landschap, met net zoveel meningen als boeren. En intussen wacht iedereen op beleid, en een weg uit de stikstofcrisis.
Hoe vervult hij zijn rol, en wat komt hij tegen? NRC volgde Alex Datema een week door het land, van Utrecht naar Venlo en Amsterdam, en van Leeuwarden naar Briltil. In vergaderzaaltjes en conferentieoorden komen alle zorgen en grieven van de landbouw voorbij.
Maandag 8.30 uurSectoroverleg, hoofdkantoor Rabobank in Utrecht
De één vertelt over een nieuwe racefiets, de ander heeft een IKEA-bed in elkaar gezet. De sectormanagers voeding en landbouw zitten in een kring op het hoofdkantoor van de Rabobank in Utrecht. Zonder tafel. Na het informele rondje praten ze elkaar in razend tempo bij over wat er speelt in hun sector, van dierwaardige kalverhouderij tot verpakkingen in de supermarkt.
Het is half negen. Alex Datema stapte al voor half zeven in Briltil in zijn elektrische Ford Mustang voor het wekelijkse sectoroverleg. Voor het eerst in zijn leven is de melkveehouder in loondienst. Maar een chauffeur zit niet bij de functie. Gelukkig rijdt hij graag, want zo’n twee derde van de tijd heeft hij afspraken buiten de deur. Het ene moment met ambtenaren in Den Haag, dan weer met pluimveehouders in Heteren.
De sectormanagers zijn deze ochtend aan het woord, Datema luistert lang voordat hij wat zegt. Spijkerbroek, zwart overhemd, armen over elkaar. Er komt van alles langs. Bollentelers voelen druk uit gemeenten om minder pesticiden te gebruiken, de glastuinbouw ziet hoe arbeidsmigranten op de woningmarkt drukken, overal zijn zorgen over waterkwaliteit, met het oog op nieuwe Europese regels.
Datema haakt in als iemand begint over de ontmoeting van EU-landbouwcommissaris Christophe Hansen met landbouworganisatie LTO. Moeten jullie wel zo hard krimpen in Nederland, had Hansen gezegd, komt de voedselzekerheid niet in gevaar met een kleinere veestapel?
„Ik kreeg er een ongemakkelijk gevoel van”, zegt Datema. „Hij wekt de indruk dat je geen krimp nodig hebt, maar met innovatie en management red je het niet. En Hansen gaat er niet over, hij moet bij Roswall zijn, de Eurocommissaris van milieu.”
Datema zegt al jaren wat onderzoekers pas nog lieten zien: als alle landbouwbedrijven in Nederland alle techniek inzetten, en op hun bedrijf alles doen om de uitstoot van onder meer ammoniak te verlagen (‘management’) komen ze een heel eind. Maar de kans dat ze daarmee de emissiedoelen halen is klein: veestapelreductie blijft nodig.
Na het overleg en voordat hij een videoboodschap opneemt voor 1.200 collega’s bij de bank, haast Datema zich nog naar een afspraak. Hoewel, haast is het woord niet. In het labyrint van het hoofdkantoor is zijn tred net zo rustig als later die week in zijn eigen stal.
Als Datema weer opduikt staat de camera al klaar. Hij steekt meteen van wal, handen tegen elkaar. Datema komt terug op de woorden van Hansen, die veel boeren het gevoel gaven dat er eindelijk een commissaris is die aan hun kant staat, die de veehouderij wil sparen. „Ik wil het warme gevoel dat mensen overhielden aan de bijeenkomst niet wegnemen. Maar het eerlijke verhaal is dat 20 à 30 procent krimp onvermijdelijk is”, zegt hij. „Dat is niet de leukste boodschap, maar wel reëel.”
De video staat er in één opname op. Zonder spiekbriefje, zonder pauzes. „Mooi rond”, zegt de videomaker.
Woensdag 15 uur Bijeenkomst met agro-ondernemers, Van der Valk in Venlo
„Het is eindelijk gelukt er een vrouw bij te krijgen”, zegt een van de tien ondernemers opgetogen. Een netwerkclub van directeuren van internationaal opererende bedrijven uit Noord-Limburg komt samen in een vergaderkamer, met koffie en vlaai. Negen mannen en één vrouw. Ze leiden bedrijven in fruitteelt, asperges, aardbeien, champignons, eierverwerking, transport, verpakkingen, substraat.
Alex Datema is te gast, de lokale Rabobank-directeur is erbij, en een voorzitter om het geheel in goede banen te leiden. Dat is geen overbodige constructie, blijkt snel na het voorstelrondje.
Datema heeft voor dit gezelschap zijn presentatie over true value uitgekozen. Hoe verreken je kosten en opbrengsten voor planeet en gezondheid in de prijs? Wat betekent dit voor bedrijven?
Hij begint zoals hij meestal doet. „Ik heb het meest gemiddelde melkveebedrijf van Nederland. Honderdtwintig koeien op zeventig hectare, twee melkrobots.” Hij vertelt dat hij verbaasd was toen de Rabobank hem benaderde. „Ik ben geen bankier, en ik hoop het ook niet te worden.”
Maar, zegt hij, bij de bank kan hij meer bereiken met zijn visie op natuurinclusieve landbouw dan als voorzitter van Boer en Natuur, de vereniging die boeren helpt bij natuur- en landschapsbeheer. „De bank is een systeemspeler. Als wij…” Hij heeft zich het ‘wij’ van de bank snel eigen gemaakt. „Als wij als huisbankier van de agrarische sector het financiële beleid aanpassen, heeft dat impact. En ik had de indruk dat de Rabobank écht wilde veranderen.”
Zijn verhaal begint met de schaalvergroting van de Nederlandse landbouw na de oorlog. „Hoogproductief, hoogefficiënt, maar…” De ondernemer die in fruitteeltinnovaties zit, onderbreekt Datema. Niet voor het laatst. Nederland raakt op achterstand, vindt hij. Fruittelers vallen massaal om als pesticiden verboden worden en alles biologisch moet. Op den duur komt de voedselzekerheid in gevaar. „Dan krijgen we hongersnood.”
De Rabobank wil te snel, en niet altijd de goede kant op, zegt een andere ondernemer. „Er wordt alleen maar gestuurd op minder”, zegt hij, „terwijl je met intensieve landbouw juist ruimte voor natuur kunt maken.”
Een paar keer memoreert iemand een collega uit de regio, Martin Houben. Hypermoderne megastallen heeft hij, met 50.000 vleesvarkens, en een lage footprint per varken. Juist hij stopt. „De besten maken gebruik van de opkoopregeling, dat is slecht beleid. De volgende Europese crisis zou weleens over voedsel kunnen gaan.” En: „De duurzaamheidsvisie van de Rabobank kan ineens achterhaald zijn.”
Datema luistert, laat zich onderbreken. En probeert dan veelgehoorde aannames weg te nemen: dat de Rabobank alleen maar biologische, kleinschalige bedrijven wil. „Ik weet dat dat biologische imago aan mij kleeft. Maar ik ben net zo blij met een bedrijf zoals dat van Houben als met een extensieve boer. Het maakt de Rabobank niet uit, als je maar de goede kant op gaat met je bedrijf.”
Datema zegt: de impact van de Nederlandse landbouw is per kilo laag, maar juist hoog per hectare. „We leven in een klein land, we moeten milieudoelen halen, en veel mensen vinden er iets van. Daar moet je iets mee. Intensivering levert hier weinig extra productie op. De winst is veel groter als je intensiveert in landen waar de productie nu laag ligt.”
Een paar keer zegt hij: „Ik voel de tegenstelling niet”, om vervolgens punt voor punt zijn repliek te onderbouwen. Met een glimlach die zo hardnekkig is dat de rimpels in zijn gezicht ernaar zijn gaan staan. Een goedmoedige lach, geen wegwuivende lach.
De verbindingsofficier, zo noemt Martijn Kwant, transitiedirecteur van de Rabobank hem. Totaal geen haantje, zegt zijn assistent Pascale Leijten. Niet uit balans te krijgen.
Je zou kunnen zeggen dat hij boeddha en boksbal tegelijk is. Hij vangt klappen op, en veert rustig terug. Ook hier, in Venlo, waar hij met moeite aan zijn verhaal toekomt. „Ik ga even door naar pagina vijf.”
Wat de bank zou willen: dat er eenduidige normen en standaarden voor heel Europa komen, om bedrijven af te rekenen op hun duurzaamheidsprestaties. „Niet uit idealisme, maar uit welbegrepen eigenbelang”, zegt Datema. „Als je bedrijf al duurzaam is, sta je straks op voorsprong.”
In de EU treft de Rabobank – anders dan in Den Haag – open deuren, zegt Datema. Daar kan hij vertellen „hoe het écht zit”. De fruitteeltondernemer hoont: „Waarom kunnen jullie dat, jullie hebben geen idee.” Nog steeds die lankmoedige glimlach. „Zal ik vertellen wat wij doen?”
Woensdag 20 uur Debat over ruimtelijke ordening, De Balie in Amsterdam
Met een fles wijn onder zijn arm vertrekt Alex Datema om 17.15 uur uit Venlo. Hij moet nog naar Amsterdam, voor een debat over grondprijzen.
Het publiek in De Balie wil vooral weten hoe er meer ruimte kan komen voor kleinschalig, duurzaam boeren. Voor jonge boeren. En voor collectieven die grond kopen voor natuurvriendelijke landbouw, waar boeren dat zelf niet kunnen opbrengen.
De avond begint met een grafiek die laat zien dat de grondprijzen sinds 1950 met een factor zes zijn gestegen, terwijl kunstmest en veevoer goedkoper werden. Dat maakt extensiveren onmogelijk, betoogt bioloog Wouter van der Weijden. Genoeg land kopen of pachten om de dieren van te voeren en alle mest kwijt te kunnen, is onbetaalbaar. „Die grafiek toont de bottleneck voor grondgebonden landbouw”, zegt ook Datema.
Als het gaat over het geld dat boeren nodig hebben voor die grondgebonden landbouw, voor extensiveren, kijkt iedereen naar de Rabobank. De bank die verreweg de grootste financier van de agrarische sector is, stuurde decennia op groei, met lening op lening. Dan moet de bank bedrijven nu ook helpen ze te laten krimpen, is het sentiment in de zaal.
In de Noordoostpolder, zegt iemand, kost een hectare nu rond de twee ton. Grond kopen is nu voorbehouden aan de diepste zakken. „Moeilijk”, zegt Datema. „Als ik mijn mest straks niet meer kwijt kan, en ik kan vijf hectare bijkopen, dan doe ik dat. Het levert me nu niks op, maar ik verstevig wel mijn bedrijf voor de toekomst. Is dat erg?”
Cees Veerman, econoom en oud-minister van Landbouw (CDA), zit ook op het podium. Hij vindt dat de bank boeren die willen verduurzamen meer moet bieden. „Zo’n rijke bank, die zoveel heeft verdiend aan de samenleving, moet iets terugdoen voor die samenleving.”
Datema kán het hier niet mee oneens zijn. Tegelijk: hij zit hier namens de bank. „Mensen die hun spaargeld aan de bank toevertrouwen, willen rendement. Je kunt dat geld niet weggeven. Bovendien: als we grond makkelijker financierbaar maken, gaat de grondprijs alleen maar verder omhoog.”
Zo hoort hij ook vaak dat de bank de schulden van stoppende stikstofboeren zou moeten kwijtschelden. Zelfs al zou de bank dat willen, het mág niet eens van de Europese Centrale Bank, is dan zijn antwoord.
Veerman: „Sorry, maar kijk naar de winst die de bank maakt, kun je niet een beetje helpen?” Een kreet vanuit de zaal: „Het is een coöperatieve bank!”
Veerman had Datema van tevoren gewaarschuwd dat hij scherp zou zijn, vertelt hij later aan de telefoon. Ze kennen elkaar goed. En hij begrijpt dat Datema het beleid van de Rabobank verdedigt. „Hij is in dienst van de bank.”
Datema heeft een belangrijke diplomatieke rol, benadrukt Veerman. „Hij is een luisteraar, zeer beminnelijk. Dat maakt hem geschikt.” En hoewel de directeur Food & Agri niet over kredieten gaat – hij zit niet in de groepsdirectie – kan Datema op de bovenste verdieping in Utrecht wel „het goede woord spreken”, zegt Veerman. „Hij zit nu dichter op het vuur dan als melkveehouder in Groningen.”
Veerman kan wél zeggen wat hij vindt, hij is al tien jaar geen commissaris meer bij de Rabobank. „Zo’n rentekorting van een half of een kwart procent, biedt dat nou perspectief?” De bank doet wel wat, maar er mag een tandje bij. Door boeren bij natuurgebieden actief te helpen te verplaatsen met langere aflossingsvrije periodes bijvoorbeeld. „De bank mag wat flinker worden.”
Foto Kees van de Veen
Vrijdag 28 maartBoerderij Schotterkamp, Briltil
De zwart- en roodbonte koeien kauwen op hun laatste kuilgras. Ze mogen weer bijna naar buiten. De ligboxenstal, ooit gebouwd voor zestig koeien, is sinds 1973 geleidelijk uitgebreid. Achter de stal een weids uitzicht over het land van de maatschap, met greppels en plas-drasland, voor de kieviten en grutto’s die binnenkort weer komen broeden.
Nog één dag per week probeert Datema op zijn bedrijf te zijn, vooral voor de administratie. Langs de weg staat een bord waar ook de naam van zijn compagnon op staat. Borden met „Geen boer, geen voer”, hebben hier nooit gestaan. „Nee, want dat klopt niet. Niet met 20 of 30 procent minder in Nederland”, zegt Datema aan de keukentafel van zijn compagnon.
Toen in 2021 laat op een zaterdagavond vijftien boze boeren voor zijn huis stonden, omdat toenmalig gedeputeerde Henk Staghouwer (CU) toevallig niet thuis bleek te zijn, heeft hij het ook geprobeerd uit te leggen. Hij deelt de zorgen van de sector, maar hij heeft andere ideeën voor de toekomst. Al jaren voordat hij bij de bank kwam, was hij een van de weinige boeren die hardop durfden te zeggen dat krimp onvermijdelijk is. Het werd hem niet door iedereen in dank afgenomen.
Nog steeds niet, merkt hij ook deze week weer. „Er zit veel frustratie in de landbouw. Over de gerechtelijke stikstofuitspraken, de politiek, natuurorganisaties, journalisten. Als je dan voor een groep boeren gaat staan en bevestigt wat ze niet willen horen, dat je móét bewegen als je over vijftien jaar nog boer wilt zijn… En helemaal als de bank dat zegt, die altijd je partner was, dan komt dat hard aan.”
Op zijn bedrijf, in werkbroek, is hij niet anders dan bij ondernemers in Venlo, of op een podium in Amsterdam. En wie hem eerder als vergaderboer bij debatten zag, ziet bij de Rabobank niet ineens een andere Alex Datema.
Datema heeft naar eigen zeggen „het meest gemiddelde melkveebedrijf van Nederland. Honderdtwintig koeien op zeventig hectare, twee melkrobots.”
Foto’s Kees van de Veen
Aan zijn intenties twijfelt niemand. Tegelijk kan hij het bijna per definitie niet goed doen. De bank gaat te snel, of juist te langzaam, Datema is te groen of juist niet groen genoeg. „Alex is een verbinder met oog voor boeren”, zegt Ruud Zanders, die als circulaire pluimveehouder de duurzame boeren van Caring Farmers vertegenwoordigt. Maar de bank, zegt Zanders, ziet de boer nog steeds als verdienmodel, door te blijven inzetten op technische oplossingen. „Alex wil sneller en meer dan zijn bank.”
Datema gaat niet mee in die suggestie. „De beweging was er al, de bank heeft een directeur gezocht die bij de landbouwvisie paste. Mijn rol is te vertellen waar we heen willen, waarom we dat willen voor de maatschappij en de boer. En om mensen daarin mee te nemen.”
De vraag die zich vanzelf opdringt is of hij als minister van Landbouw niet méér voor elkaar kan krijgen. „Ik zeg steeds dat dat niet zo is. De politiek is nu zo versplinterd, en iedereen houdt elkaar zo gevangen… Vanuit de keten kun je nu meer bereiken dan in Den Haag, en dan zit ik op een aardige plek in die keten.”
Op Den Haag wachten heeft weinig zin, en het hoeft ook niet, is zijn overtuiging. De beweging naar verduurzaming gaat ook zonder beleid gestaag door. Dat zag hij bevestigd toen hij onlangs in Brussel met grote voedselproducenten en Eurocommissaris Hansen sprak. „Ik zie geen terugtrekkende beweging.”
En het verwijt dat een winstgevende bank als Rabobank te weinig doet om boeren daarbij te helpen? „De bank heeft haar verantwoordelijkheid genomen toen het Landbouwakkoord in 2023 mislukte.” Met een fonds van 3 miljard euro, met rentekortingen, met vijftig man extra om de verduurzaming te versnellen.
En wat krijgen boeren die al heel lang duurzaam werken? Iets minder aflossing, ook een rentekorting?
„Niks.”
Nou ja, een kleine vergoeding als ze bijvoorbeeld zonnepanelen of een elektrische shovel kopen. Hij lacht erbij. „Het voelt misschien wat ongemakkelijk. Maar wij zijn op zoek naar de beweging naar duurzaamheid.”
Dinsdag 1 aprilEen avond met melkveehouders, Van der Valk in Leeuwarden
De Fryslân-zaal van het Van der Valk-hotel kijkt uit over grasland, sommige aanwezigen kunnen hun boerderij vanaf hier aanwijzen. Er staan 350 stoelen en dat is nog te weinig. Jonge en oudere melkveehouders, mannen en vrouwen. Vaders en zonen. Jonge boeren met hun vriendin, het gaat ook over hun toekomst.
„Ik ben Alex Datema, en ik ben een heel gemiddelde Nederlandse melkveehouder, met 120 koeien, zeventig hectare en twee melkrobots.” De standaardintroductie.
Het lijkt een thuiswedstrijd, een avond met collega-melkveehouders, maar zo makkelijk heeft hij het hier niet. Op een dag voor actieve leden van de Rabobank, afgelopen december, is hij die sympathieke boer uit Groningen en oogst hij instemming, maar voor veel melkveehouders is hij die idealistische natuurboer die zijn oren laat hangen naar het hoofdkantoor van de bank.
Hij weet hoe boeren veelal naar de Rabobank kijken. „Toen ik nog voorzitter van Boer en Natuur was, hoorde ik bij de Rabobank in Utrecht andere dingen dan van mijn accountmanager aan de keukentafel.” In Utrecht praten ze over vergroening, maar de accountmanager wil zwarte cijfers zien.
Zijn verhaal gaat over de problemen van nu: mest, vergunningen, politieke besluiteloosheid. „Het ene dossier beweegt nog langzamer dan het andere. En de politiek heeft nog steeds niks bedacht.” Ja, zegt hij, dat is een verwijt: „We komen er niet uit omdat we geen keuzes maken.”
<figure aria-labelledby="figcaption-0" class="figure" data-captionposition="icon" data-description="Kritisch publiek bij een bijeenkomt voor melkveehouders in Leeuwarden. „Ze [de Rabobank] vergeten waar ze vandaan komen.”
Foto Kees van de Veen
” data-figure-id=”0″ data-variant=”grid”><img alt data-description="Kritisch publiek bij een bijeenkomt voor melkveehouders in Leeuwarden. „Ze [de Rabobank] vergeten waar ze vandaan komen.”
Kritisch publiek bij een bijeenkomt voor melkveehouders in Leeuwarden. „Ze [de Rabobank] vergeten waar ze vandaan komen.”
Foto’s Kees van de Veen
Voor dit publiek noemt Datema geen cijfers als het over krimp gaat. Wat hij wel zegt: „Met alleen techniek en andere bedrijfsvoering redden we het niet. Dat is de realiteit.” Hij zegt: we kunnen de stikstofwet niet aanpassen zónder de uitstoot terug te dringen, we moeten keuzes maken.
Als de overheid geen doelen stelt, dan doet de markt het wel: „80 procent van de milieu-impact van supermarkten ligt op het boerenerf.” Als retailers daar straks in hun duurzaamheidsrapportages verantwoording over moeten afleggen, is het niet meer genoeg dat maar 20 procent van de producten een keurmerk heeft.
Hij klikt naar een van zijn favoriete dia’s: „Waarom het systeem faalt – geef het spel de schuld, niet de spelers.” Dan bedoelt hij het economische systeem dat de boeren met de laagste kostprijs beloont en waarin voor waarden als natuur en milieu niet wordt betaald. „Wie verduurzaamt, zet zijn bedrijf nu op achterstand, met minder koeien kan het niet uit.”
En zo komt hij weer bij de dia’s over true value. „Echte waarde”, zegt Datema. Een prijs waarin de kosten en opbrengsten voor de planeet en de maatschappij zijn meegerekend. Dat betekent dat de consument meer moet betalen als de kostprijs omhooggaat door duurzaam te boeren. En de maatschappij moet boeren belonen voor natuur- en landschapsbeheer.
De kritiek is hij al voor. „Denk je dat we idealistisch zijn geworden? Daarvoor moet je bij Triodos zijn.” Duurzaamheid is steeds meer een kwestie van risicomanagement. „Een toekomstbestendig bedrijf past binnen de milieugebruiksruimte die we hebben, je moet mee in verduurzaming. We moeten niet op de rem gaan staan.”
Datema krijgt een beleefd applausje.
Lees ook
Om stikstofdoelen te halen moet de uitstoot van de landbouw twee keer zo hard dalen
„Vroeger had je het idee dat ze het voor ons opnamen”, klinkt het bij de koffietafel. „Ze vergeten waar ze vandaan komen.” Het staat voor een breder gevoel van onvrede: eerst zadelde de bank boeren op met schulden, groeien moesten ze. En nu horen ze dat het een doodlopende weg was.
Sommigen hebben de omslag al gemaakt. Een biologische boer zegt: „Het is veel mooier werken. En mijn gras is groener dan dat van de buurman.” Dat bedoelt hij letterlijk. Maar hij is hier in de minderheid, zegt hij. Hij houdt zich stil.
Na de pauze komt Lubbert van Dellen, agrodirecteur van accountantskantoor Flynth aan het woord. Hij laat een tijdlijn zien waar het cynisme vanaf druipt. Een eindeloze reeks wetten, regels, stikstofuitspraken, nog meer uitspraken, en falend beleid. Hij stelt een retorische vraag: „Valt de sector in zijn eigen uitstel-mes?”
Met technologische mestoplossingen, rekent de accountant voor, kunnen boeren hun milieu-impact verkleinen en hun rendement verbeteren. „U mag kiezen: minder vee of meer techniek. Pak je de rekenmachine erbij, dan kom je bij techniek uit.”
Van Dellen ziet bedrijven nog niet krimpen, ze kopen juist volop koeien bij. „In de laatste paar maanden vijftigduizend extra in Nederland.” Je kunt maar beter alle ruimte benutten, als alle boeren straks een deel van hun vee moeten inleveren.
In de zaal richt de kritiek zich daarna op Datema: „Waarom is de Rabobank niet concreet, welke doelen moeten we halen, wat is ons verdienmodel?” En: „Waarom draagt de Rabobank niet uit dat het juist goed gaat met de natuur?”
Onvermoeibaar herhaalt Datema waar de bank allemaal niet over gaat. Maar spreekt de boeren hier niet tegen. „In zo’n zaal heeft dat weinig zin”, zegt hij na afloop. „Ik slinger er een beetje omheen.”
Misschien wil hij het ook niet. En is het zijn manier om de boel bij elkaar te houden. Zelf voelt hij soms ook dat het schuurt. „Er zit spanning tussen het collectieve belang en het belang van de individuele boer.” De veestapel moet krimpen, in het belang van de sector. Maar Datema heeft zelf pas ook nog zes koeien bijgekocht. Hij blijft boer.