Vlechtmuseum: nostalgische tijdmachine én getuigenis van Nederlandse armoede

Rietvlechtstraat, Rotanstraat, Manauplein, Pitrietstraat, Twijgstraat. Wie naar het Nationaal Vlechtmuseum rijdt, komt langs deze veelzeggende namen. Het museum zelf ligt aan het Mandehof, ernaast in het Buurthuus is het Vlechttheater gevestigd.

Dit is Noordwolde: het ‘Vlechtdorp van Nederland’. In de vorige eeuw was het dorp in Weststellingwerf de Nederlandse spil van de productie van rotanmeubelen: in topjaar 1911 werden er 280.000 stoelen gevlochten. Maar ook tafels, manden, bloempothouders, mattenkloppers, strandstoelen met overkapping en wiegen kwamen uit de fabrieken en fabriekjes. Het dorp, dat in nog vroeger tijden leefde van het turfsteken, draaide tot ruim in de jaren tachtig van de twintigste eeuw op het ambacht van het vlechten.

„Het is een heel bijzondere geschiedenis, waar Noordwolde gek genoeg niet zo trots op is”, vertelt Iwan van Nieuwenhoven, directeur van het Vlechtmuseum. Van Nieuwenhoven, opgegroeid in Noordwolde, is daar nog steeds een beetje verbaasd over: wie zou er niet trots zijn om zo’n verfijnd ambacht te kunnen uitoefenen? Tegelijkertijd begrijpt hij het ook: „Mensen die konden studeren, vertrokken uit het dorp. Wie dat niet kon, moest met zijn handen gaan werken.”

Het museum is gevestigd in de vroegere, nu monumentale en tot zo’n 750 vierkante meter uitgebouwde Rijksrietvlechtschool. Bij een rondgang is te zien dat vlechter geen beroep was om je voor te schamen. De eenvoudige manden van wilgentenen (twijgen van de knotwilg) maakten de Noordwoldenaren voor aardappel- en fruitoogst, maar al in de eerste zaal staan ook stoelen van rotan en pitriet (de tot dunne repen versneden kern van een rotanstengel): een kinderstoeltje en een sierlijke fauteuil van het formaat troon, met prachtig gevlochten armleuningen en het typerende kruis tussen de vier poten voor stevigheid.

Straatarme gezinnen

Op die stoel een bordje met de kosten en verdiensten: de fauteuil leverde 1,05 gulden op, de kosten voor het materiaal waren 70 cent. Voor drie uur werk om de stoel te maken kreeg de vlechter dus 35 cent (gecorrigeerd voor inflatie nu ongeveer 5 euro).

Veel bezoekers hebben nostalgische gevoelens als ze door het museum lopen, weet Van Nieuwenhoven: o ja, zo’n stoel hadden wij vroeger thuis ook, of: in zo’n mand zat ik bij moeder achterop de fiets. Maar het museum is niet alleen een tijdmachine naar vervlogen tijden. Wie er oog voor heeft, ziet ook een getuigenis van de schrijnende armoede die rond 1900 op het Nederlandse platteland nog heel normaal was, met straatarme gezinnen die in plaggenhutten woonden.

In het praktijklokaal is te zien dat de kinderen die de opleiding tot vlechter volgden aan de in 1912 geopende Rijksrietvlechtschool onverwachte talenten hadden. Een belangrijke les was tekenen: vlechters dienden te leren hoe ze hun eigen ontwerpen konden tekenen en daarna maken. De overgeleverde tekeningen van leerlingen zijn fantasierijk, sierlijk en vaak volledig in kleur uitgevoerd.

Het Nationaal Vlechtmuseum in Noordwolde.
Stoel in het Nationaal Vlechtmuseum in Noordwolde.

Foto’s: Kees van de Veen

Fraaie designs

Ook de drie grootste fabrieken in Noordwolde – Trio, Rohé en Gebroeders Jonkers – beseften dat design de verkoopbaarheid van rotanmeubelen kon verhogen. Met name Jonkers zette daarop in, en vroeg in 1947 ontwerper en architect Dirk van Sliedregt om meubelen te ontwerpen. Een tijdelijke tentoonstelling in het museum zet een aantal van zijn ontwerpen op een rij, waarbij opvalt dat Van Sliedregt rotan met metaal combineerde – de stalen frames van de stoelen kwamen de stevigheid ten goede en vergrootten de ontwerpmogelijkheden.

Maar ondanks de fraaie designs zette in de jaren zestig de teloorgang van de rotanmeubelenproductie in Noordwolde in. Van Nieuwenhoven vertelt hoe dat kwam: „Moordende onderlinge concurrentie, waardoor ook de kwaliteit onder druk kwam – er waren vlechters die overdag in een fabriek werkten, en dan ’s avonds thuis nog voor de concurrentie of voor zichzelf aan het werk waren.” Soms zelfs werd het ontwerp van de overdagse werkgever gestolen voor de avondwerkgever.

Een tweede factor was dat tegen lagelonenlanden zelfs met de lage tarieven in Noordwolde niet meer te concurreren viel. Bovendien kwam er „een exportstop van pitriet vanuit Indonesië, dat zijn eigen rotanindustrie wilde beschermen”, vertelt Van Nieuwenhoven.

Publiekstrekker

In 1969 sloot de school zijn deuren; er was geen goede boterham in het vlechten meer te verdienen. In totaal kwamen er zo’n 1.200 scholieren naar de Rietvlechtschool. De meubelfabrieken in Noordwolde sloten in de erop volgende jaren.

Dat werken met rotan niet alleen voor broodnodige inkomsten zorgde maar voor velen ook een hobby was, blijkt uit voorwerpen die schijnbaar achteloos door het museum verspreid staan. In de schoolhal staat een fiets, met een frame van rotan – uiteraard zit er ook een rotan mand op het stuur. Een paar zalen verder staat een motorfiets, die van stuur tot wiel geheel van rotan is gevlochten. En als kers op de taart is er een volledig in rotan ingepakte Fiat 127 uit 1976 – „je kunt er nog gewoon in rijden”, aldus Van Nieuwenhoven.

Hij schat dat van de rotanmeubelen die in de vorige eeuw in Nederlandse huizen stonden zo’n 95 procent uit Noordwolde kwam. Dat verklaart ook de nieuwste aanwinst van het museum, een locomotief die op het plein buiten staat: vanaf 1914 tot na de Tweede Wereldoorlog liep er een tramlijn om de meubelen te vervoeren van Noordwolde naar Steenwijk. Vanaf daar werden ze per trein naar de rest van Nederland gestuurd. De loc, die oorspronkelijk uit Groot-Brittannië komt en bij D-Day op de stranden van Normandië is ingezet, is een van de drie die op het traject reden. Hij kwam in 2019 in schrootvorm in Noordwolde aan en is de afgelopen jaren gerestaureerd. De locomotief staat nu op een stukje tramrails van zestien meter lang, maar weer fraai in de verf is hij sinds 6 juni al een publiekstrekker.