Lichamen, water en troostrijke dropharingen op Theaterfestival Boulevard

Hoe breekbaar we zijn

„Mag ik naast je komen zitten?” Marion, een oudere vrouw met halflang, wit haar, wurmt zich tussen mij en mijn buurvrouw in. Ze wil een lichaamshouding met me delen, zegt ze. Zorgzaam laat ze me zien hoe de pose in elkaar steekt: het hoofd tegen de rechterhandpalm, de rechterelleboog steunend op de rechterknie, de linkerhand is losjes om die elleboog gevouwen. „Je moet je voorstellen dat je door een raam kijkt”, zegt ze, „een beetje dromerig. Naar de bossen, de velden.”

Vanuit de gedachte dat onze manier van bewegen ons vormt, en dat het doorvoelen van andermans bewegingen dus een vorm van begrip voor die ander met zich meebrengt, bouwt de Duitse choreografe en kunstenares Katja Heitmann sinds 2019 aan het project Motus Mori; een almaar uitdijend ‘archief van bewegingen’. Ze vraagt mensen van uiteenlopende leeftijden, nationaliteiten en fysieke hoedanigheden om een persoonlijke beweging, die ze vervolgens minutieus instudeert en weer aan anderen doorgeeft, om op die manier tot een ‘gemeenschappelijk lichaam’ te komen, waarin voor iedereen plaats is. Inmiddels herbergt haar archief meer dan tweeduizend verschillende poses.

In haar nieuwste voorstelling, Corpus, laat Heitmann zien hoe dat archiveren van bewegingen in zijn werk gaat. Zeventien niet-professionele performers uit Engeland (de jongste is twintig, de oudste 86) nemen met gesloten ogen de poses aan die ze via een vooraf opgenomen geluidsband aan elkaar beschrijven. Het gebeurt geconcentreerd, ernstig. De bewegingen voltrekken zich synchroon, maar het ene lichaam is het andere niet, dus vanzelf ligt er ook nadruk op de verschillen.

Het is een traag en ook wel wat slepend ritueel. Maar gaandeweg begint het steeds meer te ontroeren; de eigenheid van al die mensen. De pijn, fysiek of mentaal, die ze zichtbaar met zich meezeulen. Het vertrouwen waarmee ze zich door je laten bekijken, de intimiteit daarvan. En ook: hoe de focus op lichamen een focus op vergankelijkheid impliceert. Hoe breekbaar we allemaal zijn.

In het slotdeel van de performance wordt dus ook de bezoeker uitgenodigd als bewegingsarchivaris op te treden. Marion nam er de tijd voor, stond pas weer op toen ik me haar beweging eigen had gemaakt. En inderdaad, in die paar minuten dat we samen zaten heb ik haar op een merkwaardig intieme manier leren kennen, deze vrouw, die door een raam naar de bossen en de velden kijkt, leunend op een handpalm.

De voorstelling CORPUS van Katja Heitmann is de meest recente voorstelling uit de reeks Motus Mori, dat een almaar uitdijend archief van bewegingen vormt.
Foto Festival Boulevard

Alsof je een wild dier tegenover je hebt

Ook in de installatie Body of water van Tamar Blom en Federico Murgia kun je er niet omheen: de fragiliteit van het menselijk lichaam. Blom maakte verschillende performances waarin hij zichzelf in benarde posities bracht, maar de laatste tijd zoekt hij vooral naar vormen om de toeschouwer een gevoel van dreiging te laten ervaren. Het draait om water dus, deze installatie. In je eentje betreed je, in regenjas en met opgestroopte broek, een zwarte kubus, waarin je vijf minuten lang wordt geconfronteerd met de immense kracht van het element. Het is alsof je een wild dier tegenover je hebt, of zo’n alien uit de film Arrival; een raadselachtige entiteit met schijnbaar een eigen logica, een eigen taal. Een entiteit vooral die, zo besef je, terwijl het water je langs de slapen druipt, vele malen machtiger en krachtiger is dan jijzelf. Het stemt nederig, tegenover dit element, dat de komende decennia naar alle waarschijnlijkheid steeds meer van onze aandacht voor zich op zal eisen.

Een troostrijk juweeltje

Pas met een jaar of drie, vertelt zangeres en theatermaker Eva van Pelt, ontstaat bij een kind het besef dat er een verschil is tussen hem- of haarzelf en een ander. Tot die tijd denken kinderen dat we één lichaam zijn, met één ervaring. Ze staat in een ietwat eclectisch decor met gitaren, fotolijstjes, knuffels, een Boeddhabeeldje, een basketbal, een fototoestel; symbolen voor dat wat mensen troost. Haar voorstelling, Alles gaat goed, gaat over troost.

Ze was eigenlijk vooral bang voor de interviews voorafgaand aan deze productie, zegt ze, want dan zou haar vast gevraagd worden waar ze zelf dan zo nodig troost voor nodig heeft. En ze weet niet of ze het wel over ‘haar specifieke shit’ wil hebben. Voorafgaand aan het maken van Alles gaat goed sprak Van Pelt met vijfentwintig mensen over het onderwerp; over wat hen troost biedt, en wat het begrip voor hen betekent. Waarvóór ze getroost wensen te worden vraagt Van Pelt hen bewust niet. De vraag hoe gerechtvaardigd iemands pijn is, lijkt haar een problematische. Iedereen heeft troost nodig, zegt ze, elke dag.

Een aantal (vaak erg mooie, openhartige) antwoorden klinken op uit de speakers. Een man voelt zich getroost door zoute dropharingen. „Parfum”, zegt een vrouw, „hoe sterker hoe beter”. „Het gaat erom dat iemand je pijn erkent”, zegt weer een ander, „het hoeft niet te worden opgelost, erkennen is genoeg”. Tussen de fragmenten door zingt Van Pelt met loepzuivere, klare stem, begeleid door Remo van Osch op gitaar en basgitaar, kleine, poëtische, troostgerelateerde liedjes. Soms versmelten de vijfentwintig stemmen op de geluidsband met elkaar tot een geluidsdecor van verhalen, dat op zichzelf verrassend troostend werkt.

Het is een juweeltje, deze ongekunstelde, tedere productie. Misschien zit het anderhalfjarige zoontje van Van Pelt er helemaal niet zo ver naast, denk je onwillekeurig, als dat koor van troostgedachten uit de speakers opklinkt. Misschien delen we in zekere zin inderdaad wel allemaal één gemeenschappelijk lichaam. Dat gezien wil worden. Dat soms pijn heeft. Dat dromerig uitkijkt over de velden en de bossen. Dat het leven nu eenmaal een tikkeltje dragelijker vindt met een dropharing bij de hand.