De lange weg die de Japanse turners deze eeuw terugbracht aan de wereldtop. Maar de toekomst ziet er door de vergrijzing minder goed uit

„We waren onverslaanbaar”, vertelt Koichi Endo, uitvoerend directeur bij de Japanse turnbond. Op zijn bureau bij de Nihon Universiteit, waar hij als professor werkt, liggen stapels analyserapporten van de Japanse turnprestaties op het wereldtoneel. Endo trekt met zijn vinger een denkbeeldige lijn langs een grafiek met de aantallen gouden medailles die het land gewonnen heeft, en blijft hangen in 1960. „Dit was het jaar dat er ineens een hele generatie Japanse turners aan de wereldtop stond.” De heerschappij hield lang stand. Japan won de olympische landenwedstrijd tot en met 1976 vijf keer op rij.

Drie jaar later raakte Japan voor het eerst in bijna twintig jaar zijn gouden status kwijt door een teleurstellend optreden bij de wereldkampioenschappen turnen in het Amerikaanse Forth Worth. Het mannenteam werd tweede en op de individuele onderdelen was er slechts één keer brons. „Toen begon het tijdperk van de Sovjet-Unie”, zegt Endo.

Japan zakte in de jaren erna steeds verder weg. „In dezelfde periode werd de turnwereld op zijn kop gezet”, legt Endo uit. „De onderdelen werden vrijer, je zag vaker grote, explosieve bewegingen.” In een poging de trend bij te benen, begonnen de Japanse mannen te experimenteren. Het was een onverhoopte poging de Sovjet-Unie in te halen.

„Maar wij waren er juist goed in om de basisbewegingen zo exact mogelijk te doen. Uiteindelijk heeft deze innovatiedrift ons de das omgedaan”, stelt Endo. Geplaagd door geblesseerde turners en een disfunctioneel team bereikte het land bij de Spelen van Atlanta in 1996 in de landenwedstrijd een dieptepunt: de tiende plaats.

‘Terug naar de basis’

Door de zich opstapelende nederlagen verloor het Japanse turnen zijn allure, en jong talent was ver te zoeken. „We moesten op zoek naar een oplossing,” zegt voormalig olympisch hoofdcoach Yasunori Tachibana, „Ik ben destijds de hele wereld overgegaan om te kijken waarom de andere landen het nu zoveel beter deden.”

In het kantoor van Tachibana in het nationale trainingscentrum Ajinomoto staat een grote, grijze archiefkast met rapporten uit de jaren tachtig. Hij trekt een stapel vergeelde boeken van de planken. „De Sovje-Unie heb ik dertien keer bezocht en alles wat we zagen, staat hierin.”

Tachibana bladert vlug door de honderden bladzijdes heen en stopt op een pagina waar de loopbanen van professionele sporters zijn gerangschikt op hun duur. „Gemiddeld ben je tien jaar bezig met trainen voordat je een carrière als professionele gymnast kan beginnen”, legt hij uit. „Tel daarbij op dat je slechts tien jaar actief bent, dan ben je twintig jaar kwijt. Zo kwamen we er door onze bezoeken aan de Sovjet-Unie achter dat we in Japan veel te laat begonnen met het zoeken van talent.”

Het Japanse turnteam na plaatsing voor de finale van de olympische landenwedstrijd in Parijs.
Foto Hannah McKay/Reuters

De oplossing kwam uit een verrassende hoek. In 1954 won Keiko Ikeda als eerste Japanse vrouw een wereldtitel, op de evenwichtsbalk. „Maar dat was niet haar enige bijdrage aan de turnsport”, vertelt Tachibana. „Ze heeft ons hele onderwijssysteem op de schop gegooid. Ze begon met systematische, doelgerichte trainingen voor meisjes. Hierdoor werd nieuw talent op veel jongere leeftijd gevonden.”

Ikeda’s revolutie leidde tot brede innovatie in de turnsport. Alles werd onder de loep genomen en in de meeste gevallen volledig omgegooid. Topsporters kregen dieetrestricties opgelegd en alle trainingen, de nieuwste oefeningen en overige informatie werd in een nationale handleiding opgeschreven. „We begonnen zelfs trainers naar basisscholen en middelbare scholen te sturen, zo konden we zo snel mogelijk de meest getalenteerde kinderen vinden”, zegt Tachibana.

Nieuwe generatie kampioenen

Het uitwisselen van informatie tussen trainers en sporters werd ook gestimuleerd. „We organiseerden een nationaal trainingskamp. Hier kwamen iedereen op af. Van jong tot oud”, zegt Koichi Endo. De nationale regels werden eveneens aangepast. In de lagere leeftijdscategorieën bestonden trainingen voortaan uit vaste routines, terwijl de oudere sporters geleidelijk vrijer mochten experimenteren met grote bewegingen. De organisatoren van nationale toernooien namen de structuur snel over.

„Je moet op jonge leeftijd een goede basis neerleggen. Het is moeilijk om aangeleerde fouten op latere leeftijd te corrigeren,” zegt Yasunori Tachibana. „Om deze reden moesten we terug naar de basis, de fundamenten van de sport”, vult Endo aan. „Terug naar de tijd dat we nog sterk waren, maar dan met een focus op onze jongste sporters.”

Het was een langdurig proces met groot resultaat. Hoewel de binnenlandse concurrentie in rap tempo steeg, bleef open communicatie binnen de turnsport de norm. „Het is de voornaamste reden dat we ook weer beter gingen presteren op internationaal niveau”, zegt Tachibana.

De opbouw ging gestaag. Tijdens de Olympische Spelen van Sydney in 2000 stond geen enkele Japanse turner op het podium. In 2003 won Takeshima Kashima plotseling twee wereldtitels in het Amerikaanse Anaheim. En een jaar later heroverde het mannenteam de olympische titel in Athene. Het was de enige gouden medaille voor Japan.

Het gebeurde precies toen de talenten die waren opgeleid onder het nieuwe systeem, de professionele rangen begon binnen te treden. Sindsdien is Japan niet meer uit de top drie op de wereldranglijst gevallen. „Het is een uitzonderlijke prestatie, vooral als je bedenkt dat de concurrentie met wereldmachten als China, Rusland en de Verenigde Staten sterk is toegenomen,” zegt Endo.

Nog een onvoorziene meevaller was de brand die in 2001 uitbrak in de sportfaciliteit van de Nihon Taiku Universiteit, de grootste sportuniversiteit van Japan. „Hier was mijn club destijds in gevestigd. We waren alles kwijt”, herinnert Tachibana zich. Omdat het een van de meest vooraanstaande turnverenigingen van Japan was, kregen ze een trainingsplek aangeboden bij het Japanse Instituut voor Sport en Wetenschap (JISS).

Gloednieuw trainingsmateriaal

Hier kregen de sporters toegang tot gloednieuw trainingsmateriaal, een restaurant gespecialiseerd in voeding voor topsporters en herstelfaciliteiten waar altijd een sportarts klaarstond. „Vroeger moesten geblesseerde sporters naar een gewone dokter en van gepersonaliseerd dieetadvies was er geen sprake. We zagen onze turnprestaties in recordtempo verbeteren”, zegt Tachibana. „Andere clubs zagen dit ook en gingen ons nadoen. Inmiddels is het standaard om deze faciliteiten in huis te hebben.”

De Japanner Shinnosuke Oka tijdens de kwalificaties op het onderdeel rekstok.
Foto Christian Bruna/EPA

De allure van de turnsport was helemaal terug toen Kohei Uchimura in 2007 bij het Japanse team kwam. „Zijn ouders waren eigenaar van een turnclub, dus hij kreeg van jongs af aan al veel mee”, vertelt Endo. „Hij is een voorbeeld van de nieuwe stijl. Keihard trainen, veel focus op de basis en de grote bewegingen komen dan vanzelf.” Uchimara won twee keer olympisch goud op de meerkamp en een keer met het team, en werd zes keer op rij wereldkampioen allround. Het leverde hem de bijnaam ‘Koning Uchimura’ op en hij werd een nationale held. „Inmiddels staat een hele ploeg gymnasten van zijn niveau paraat”, zegt Endo.

Uitdagingen liggen op de loer

Ondanks de wederopstanding wordt er bezorgd naar de toekomst gekeken. Japan is snel aan het vergrijzen en het geboortecijfer daalt steeds sneller. „Dat is nu onze grootste uitdaging”, zegt Endo. „Veel basisscholen sluiten, waardoor het moeilijker wordt om jonge topsporters te vinden. Ook raken we trainingsplekken kwijt, veel kinderen leren nu turnen in de gymzaal.”

Grotere sportfaciliteiten bestaan wel en worden gerund door gemeentes. In Tokio zijn er genoeg te vinden, maar daarbuiten gaat de ene na de andere dicht. Door de krimpende bevolking dalen het aantal betalende gebruikers en de belastinginkomsten waarmee gemeentes het onderhoud financieren. „Dit heeft ook nationale gevolgen voor het budget dat wij krijgen,” zegt Tachibana, nu nationale teamcoach van Japan. „Daarom zijn we opties aan het verkennen om op andere manieren jonge sporters te trekken.”

Een van de plannen is onderwijsplanning en -financiering, een idee dat in andere landen al bestaat, maar in Japan nog amper van de grond is gekomen. „Ouders hier zijn bang om hun kinderen richting een sportcarrière te duwen omdat ze vrezen voor hun toekomst daarna”, legt Tachibana uit. „Hierdoor verliest de sport veel potentie. Daarom ontwikkelen we nu een duaal programma waarbij we jong talent academisch ondersteunen tijdens hun professionele sportloopbaan. We krijgen positieve reacties, maar het is voorlopig aftasten wat wel en niet werkt.”

De groeiende vrees voor de toekomst van de sport doet echter niets af aan de hoge verwachtingen van de turners die dit jaar naar Parijs gaan. „Ik zet mijn geld op Daiki Hashimoto”, zegt Endo. „Hij is in topvorm en misschien zelfs de beste gymnast die we ooit gehad hebben.”

De 22-jarige Hashimoto doet sinds vijf jaar internationaal mee, en werd al onder meer olympisch- en wereldkampioen op de meerkamp. „Hij is zeker de beste, maar het huidige team heeft veel meer absolute toppers mee”, zegt Tachibana. „Daarom heb ik hoge verwachtingen van de hele ploeg.”