De Nigeriaanse rechtbank heeft tijdens een massaproces 125 mensen veroordeeld voor hun betrokkenheid bij de jihadistische terreurgroep Boko Haram, meldt het Nigeriaanse ministerie van Justitie. In een tweedaags proces in de westelijke stad Kainji werden 22 mensen veroordeeld voor het plegen van oorlogsmisdaden, 85 voor het financieren van de terreurgroep en alle anderen voor deelname aan terrorisme.
Boko Haram veroorzaakte de afgelopen vijftien jaar een humanitaire ramp in het noordoosten van Nigeria. Duizenden mensen werden het slachtoffer van grootschalige aanslagen, massaslachtingen en marteling. Meer dan twee miljoen Nigerianen moesten hun huizen ontvluchten. In 2014 werd de groep wereldwijd berucht door de ontvoering van zeker 270 schoolmeisjes. Dat leidde tot de #BringBackOurGirls-campagne, waaraan beroemdheden en politici als Hillary Clinton en Michelle Obama meededen. Tien jaar later zijn nog steeds niet alle slachtoffers bevrijd.
Boko Haram heeft inmiddels territorium verloren, mede door het harde ingrijpen van het Nigeriaanse leger. Dat kreeg ook internationale kritiek van onder andere Amnesty International voor het doden en martelen van duizenden terroristen en burgers.
Honderden oud-strijders en financiers van Boko Haram zijn gevangengezet. Het laatste massaproces vond plaats in 2017 en 2018. Toen werden er 163 mensen veroordeeld en 887 mensen vrijgesproken.
Kamarudeen Ogundele, woordvoerder voor de Nigeriaanse procureur-generaal, zegt in een verklaring dat ruim 400 veroordeelden hun straf hebben uitgezeten. Zij zijn overgeplaatst naar ‘rehabilitatiecentra’, waar wordt gewerkt aan „rehabilitatie, deradicalisering en re-integratie”.
Je kent ze vast wel. Vrachtwagens met een grote cilindervormige tank achterop. Dagelijks worden er honderden van deze tanks schoongemaakt. Onderzoeksjournalist Karlijn Kuijpers onderzocht deze sector en zag dat werknemers regelmatig onbeveiligd met giftige stoffen werken. Ook ontdekte ze dat deze sector een belangrijke veroorzaker is van waterverontreiniging.
Heeft u vragen, suggesties of ideeën over onze journalistiek? Mail dan naar onze ombudsman via [email protected].
In Sri Lanka is de linkse kandidaat Anura Kumara Dissanayake gekozen tot nieuwe president. Dat meldde de kiescommissie na de tweede telronde op zondag, volgens internationale persbureaus. Na de eerste telronde had geen van de kandidaten nog de vereiste 51 procent van de stemmen gehaald. In de ronde daarna werden ook de ‘tweede-keuze-stemmen’ meegeteld, die kiezers in Sri Lanka moeten opgeven.
Dissanayake versloeg uiteindelijk met ruim 57 procent van de stemmen de oppositieleider Sajith Premada, die ruim 43 procent behaalde. Ook behaalde hij de overwinning op de zittende liberale president Ranil Wickremesinghe, die de regering twee jaar geleden tijdelijk overnam nadat zijn voorganger moest aftreden. Wickremesinghe werd door de regering aangewezen om diepe economische problemen op te lossen en zou maar voor twee jaar president zijn. Hij moest genoegen nemen met zo’n 17 procent van de stemmen.
Economische en politieke instabiliteit
Sinds 2022 kampt Sri Lanka met grote economische en politieke instabiliteit, die door veel Sri Lankanen wordt toegeschreven aan de politieke elite die het eiland de afgelopen twintig jaar heeft bestuurd. Dissanayake beloofde tijdens zijn campagne korte metten te maken met corruptie en het land transparant te leiden. Ook heeft Dissanayake gezegd de economie uit het slop te trekken door de industrie en de IT-sector verder te ontwikkelen.
Met zijn belofte van vernieuwing wist Dissanayake zich te ontdoen van de schaduw die hangt over zijn marxistische partij Janatha Vimukthi Peramuna (JVP), die in de jaren zeventig en tachtig medeverantwoordelijk was voor bloedig politiek geweld in Sri Lanka.
De partij maakt deel uit van de NPP-alliantie, een progressieve groep partijen die kwam bovendrijven tijdens de protesten van 2022. Met name jongeren en arbeiders stemden op de coalitie, die voor het eerst kan gaan meeregeren nadat in voorgaande verkiezingen amper een rol werd gespeeld.
‘Een nieuwe wijs bij een zeer oud liedje: de rancune jegens de cultuur van hen die de culturele gewordenheid uitsluitend voelen als schoolballast, omdat zij er door gehandicapt werden, in plaats van gevormd.” Zo zag schrijver Menno ter Braak in zijn essay De nieuwe elite een wereld met een beperkte cultuur. Bij hem ging het niet om het geld dat cultuur kon opleveren, maar om de vraag wat voor samenleving je krijgt als cultuur aan banden wordt gelegd of wanneer een visie op cultuur ontbreekt.
In de nabeschouwing, volgend op Prinsjesdag 2024, gaf elke coalitiepartij aan niet blij te zijn met de btw-verhoging van 9 naar 21 procent op cultuur, boeken en kranten, maar voor een „solide begroting” zat er niets anders op, zo werd geredeneerd. De verhoging moet vanaf 2026 ingaan en 2,3 miljard euro per jaar (inclusief de btw-verhoging op sport en logies) opleveren. Daarmee behoort Nederland in één klap tot de top van Europa wat belasting op cultuur betreft: in Duitsland is de btw op cultuur 7 procent, in België 6 procent en in Frankrijk 5,5.
Er zijn verschillende manieren om tegen de btw-verhoging te pleiten. Je kan zoeken naar een alternatief om aan 2,3 miljard voor de schatkist te komen. Zo dienden Rob Jetten (D66) en Jimmy Dijk (SP) een amendement in om de verhoging terug te draaien en opperden alternatieven als een btw-verhoging op rode diesel, afschaffing van de landbouwvrijstelling en het beperken van de korting op energiebelasting door gasgrootverbruikers. De Raad van State wees er daarnaast op dat er geen specifieke impactanalyse is verricht over de potentiële effecten van de verhoging in de sector.
Interessanter is dat de Raad van State niet alleen met een financieel argument kwam, maar ook nadacht over de gevolgen voor de samenleving. Ze wees erop dat de btw-verhoging gevolgen heeft voor de fundamentele grondrechten als vrijheid van meningsuiting en informatie: Nederland heeft „de verantwoordelijkheid pluriformiteit van de media te garanderen”.
Een verhoging van de btw op cultuur en media zorgt er niet alleen voor dat die vooral toegankelijk zijn voor een gegoede elite, maar beperkt ook een breed te voeren debat over visies op de samenleving. Cultuur is niet alleen de Nationale Opera die zes uur Wagner uitvoert, of het podium van een harmonieorkest. Cultuur is niet alleen het brengen van succesnummers als De soldaat van Oranje, de Toppers of een zoveelste Rembrandttentoonstelling. Cultuur is ook stem geven aan nog onbekende of niet gecanoniseerde kunstenaars.
De cultuursector zelf benadrukte de laatste tijd dat er gaten zaten in de plannen, zoals: je kan als kabinet niet leesbevordering willen stimuleren en toch boeken duurder maken. Er werd op Prinsjesdag een symbolische kassabon uitgerold om te tonen dat er minder cultuur geconsumeerd zal worden. Dat zal allemaal kloppen. Waar het in het debat – ook vanuit de cultuursector zelf – echter aan ontbreekt, is het antwoord op de vraag wat cultuur eigenlijk is. Cultuur is namelijk niet alleen om te consumeren, is niet alleen leuk of mooi; het is vooral een pijler van een samenleving. Dat in het hoofdlijnenakkoord er met geen woord over cultuur wordt gerept is veelzeggend: dit kabinet heeft niet alleen geen visie op cultuur, maar kijkt er ook compleet overheen. Voordat een kabinet de btw-verhoging instelt zou het moeten kunnen verwoorden wat het onder cultuur verstaat, besef tonen van de volle breedheid van cultuur, in plaats van te doen alsof het ‘schoolballast’ is waar je graag vanaf wil.