Wolfgang Rihm liet in zijn muziek de ideeën vrij stromen

‘Ik representeer niks, en mijn muziek doet dat ook niet”, zei Wolfgang Rihm in 2011 in NRC. „Je moet kiezen: of je bent een scheppend componist, of je gaat op congressen zeggen wat je allemaal vindt van de wereld.” Wolfgang Rihm bleef thuis in Karlsruhe, waar hij uitgroeide van wonderkind tot componist-intellectueel van de buitencategorie, een van de grootsten van zijn tijd.

Wolfgang Rihm werd in 1952 geboren in Karlsruhe, de stad waar hij nagenoeg zijn hele leven doorbracht. Hij zong er in het knapenkoor, voltooide er in 1972 gelijktijdig zijn middelbare school en zijn conservatoriumopleiding (daarna studeerde hij nog bij Karlheinz Stockhausen in Keulen en bij Klaus Huber in Freiburg), hij bespeelde er het kerkorgel, doceerde er compositie en schreef er gestaag aan zijn oeuvre, waarvan de monsterlijke omvang geen weerga heeft in deze tijd. Circa vijfhonderd werken, in alle denkbare genres. Het is niet zo dat componeren hem makkelijk afging, vertelde Rihm ooit aan The Guardian. Maar hij deed het vrijwel onophoudelijk en hij kon zich goed concentreren.

Componist Wolfgang Rihm in zijn huis in Karlsruhe, 1996
Foto LAIF

Systeemdwang was Rihm vreemd en hij hield zich verre van de diverse nieuwemuziekkliekjes die door de jaren heen op de voorgrond traden. Begin jaren 70 katapulteerde hij zichzelf in de spotlights toen zijn Morphonie voor orkest en solostrijkkwartet in première ging tijdens de Donaueschinger Musiktage, indertijd een bastion van het modernisme. Hoewel Rihm de jaren ervoor nog bij oppermodernist Stockhausen gestudeerd had, lapte hij in zijn expressionistische visioen alle dogma’s van de heersende avant-garde gevoeglijk aan zijn laars.

Eind jaren 70 werd Rihm dan ook tot ‘die neue Einfachkeit’ gerekend, een groep heel verschillende componisten die zich verzetten tegen de planmatige en constructivistische aanpak van de naoorlogse avant-garde. Zelf beschouwde Rihm zich juist als ‘zoon’ van Boulez, Stockhausen en Luigi Nono, en daarmee ‘het neefje van Debussy of Messiaen’. Van verzet was volgens hem geen sprake, zei hij in 2019 in een interview met een Zwitserse krant: „Mijn houding was niet: jullie vaders doen alles verkeerd, maar: ik doe het simpelweg anders.” Nog in 1995, toen Rihm met een reeks werken aanwezig was in het Holland Festival, bestond er weerstand tegen zijn systeemloze praktijk, al werd zijn belang wel breed herkend.

Een grote eenling

‘Einfach’ is Rihms muziek sowieso nooit geweest, wel aansprekend, energiek en communicatief, al is de ideeëndichtheid ongewoon hoog. Ook viel Rihm als grote eenling buiten iedere groep. Zijn oeuvre kenmerkt zich door grilligheid en veranderlijkheid: de sfeer kan in één ogenblik omslaan, en de uitersten zijn werkelijk extreem. „Zo is het leven nu eenmaal”, zei Rihm in 2010. „Dat is wat we van Mozart kunnen leren – misschien lijkt het alsof het bij hem allemaal wat langzamer gaat, maar in zijn eigen tijd kreeg hij ook het commentaar dat zijn muziek te snel door te veel verschillende stadia zou bewegen.”

Van tevoren wist hij nooit wat het zou worden, Rihm vertrouwde tijdens het componeren op zijn intuïtie en liet invallen en ideeën vrijelijk stromen. Amorf was zijn werk echter nooit – kennelijk bezat hij een onderbewust ordenend vermogen dat kathedralen kon optrekken als het ‘poème dansé’ Tutuguri (1982) voor orkest, slagwerk en koor-op-geluidsband, een grootse herschepping van Stravinsky’s Sacre du printemps op tekst van Antonin Artaud. Rihm mag een veelschrijver zijn geweest, hij herhaalde zichzelf zelden of nooit: de omvang en veelzijdigheid van zijn oeuvre wijzen niet op stokpaardjes en neuroses, eerder op een rijke, vruchtbare, in cultuur gedompelde geest.

25 pas was Rihm toen hij de kameropera Jakob Lenz componeerde, een intense, bezeten studie over waanzin die nog altijd veelvuldig wordt uitgevoerd in Duitsland en daarbuiten. Andere cruciale werken zijn de opera Die Hamletmaschine (1983-1986, op tekst van Heiner Müller), het ziedende kamermuziekstuk Jagden und Formen (1995-2001) en zijn cyclus van dertien strijkkwartetten. Verder componeerde Rihm talloze liederen en liedcycli, waarbij zijn tekstkeuzes de Duitse literaire canon weerspiegelen: Goethe, Heine, Hölderlin, Trakl, George, Rilke, Celan, Wölfli. Luister naar de adembenemende cyclus Das Rot, op gedichten van de jonggestorven Karoline von Günderrode (1780-1806): amper een zucht verwijderd van Schubert en Schumann, en toch helemaal van deze tijd.

In 2010 ging Rihms opera Dionysos, naar Nietzsches gedichtencyclus Dionysos-Dithyramben, in première in Salzburg. Volgens het gezaghebbende tijdschrift Opernwelt was het de wereldpremière van het seizoen 2010-2011. Het seizoen daarna was Rihm de centrale componist van de NTR ZaterdagMatinee, waar onder meer Der Maler träumt voor bariton en ensemble in première ging. Het Concertgebouworkest hield in maart 2020 zijn orkestwerk Sostenuto ten doop: „Alsof je een Berg- of Schönberg-partituur door een wazige bril bekijkt”, oordeelde NRC.

Tot de vele prijzen die Rihm zijn toegekend behoren de Ernst von Siemens Muziekprijs in 2003 en de Grawemeyer Award 2014 voor In-Schrift 2. Sinds 2016 was hij artistiek leider van de Academie van het Luzern Festival, waar hij in 1997 al eens composer-in-residence was. In 2019 volgde ook nog de Gema German Music Authors Prize voor zijn levenswerk, waarbij de Münchener Philharmoniker zijn orkeststuk Transitus III speelden.

Rihm leed geruime tijd aan kanker. Bij een operatie in 2016 werd een groot liposarcoom verwijderd („een object van zeven kilo”, aldus Rihm), waarna zijn been verlamd bleef. Zaterdag is hij overleden, 72 jaar oud.