Een Fin met Indiase muziek, en het einde van Childish Gambino

Al sinds The Beatles sitarspeler Ravi Shankar ontdekten (en lang daarvoor) zijn westerse musici gefascineerd door Indiase muziek. Die klinkt totaal anders. Westerse muziek is ‘verticaal’: musici stapelen graag noten op elkaar om samenklanken te vormen. Indiase musici denken horizontaal, in melodieën die zich met verfijnde fraseringen ontvouwen tegen een onveranderlijke grondtoon.

Wat zou het leuk zijn, dachten The Beatles en co, om die twee werelden te combineren. Van componist Terry Riley tot fusionband Mahavishnu Orchestra heeft dat allerlei interessante mengvormen opgeleverd. De Finse componist Arto Koskinen (1947), sinds de jaren 60 in de ban van Noord-Indiase muziek, ontwikkelde een ‘synthese’ tussen beide klassieke tradities, gebaseerd op een aantal ‘fundamentele verwantschappen’. Die gelden ook voor Afro-Amerikaanse muziek, het derde ingrediënt in zijn mix.

Er valt veel te zeggen over die vermeende verwantschappen, maar belangrijker is: hoe klinkt het? Meesterpianist Joonas Ahonen heeft zeven werken van zijn landgenoot Koskinen opgenomen. Op voorhand vermoed je een probleem: de intonatienuances die zo cruciaal zijn in Indiase muziek bevinden zich tússen de toetsen en kun je dus niet spelen op een piano. Leidt dat niet tot inwisselbare ‘Indiaas’ gekruide melodietjes die niets te maken hebben met een muzikale dialoog, laat staan een synthese?

Koskinen weet die valkuil te omzeilen. Bij hem geen vrijblijvend gemijmer door de exotische intervallen van een oosterse modus, maar doortimmerde composities op westerse klassieke leest. Het zijn polyfone stukken, waarin verschillende stemmen zich gelijktijdig ontwikkelen. De meeste zijn meerdelig en allemaal bevatten ze canons of fuga’s, waarin een thema beurtelings door verschillende stemmen wordt ingezet, terwijl de andere stemmen zich er kunstig omheen krullen.

Net als J.S. Bach, de grootmeester van het genre in de barok, laat Koskinen zijn fuga’s vaak voorafgaan door een vrije prelude. Het effect is verrassend. De preludes hebben nog wel een zweempje ‘Indiase’ melodiek, zoals het titelstuk ‘Fuga Indiana’, of een motief dat aan blues of jazz doet denken. Maar de fuga’s die daarna volgen, nemen telkens een heerlijk onvoorspelbare vlucht. Een vleugje Keith Jarrett, modernistische stekeligheid, een ijle en etherische sfeer, op een stevig bedje van barokke vormbeheersing.

Neem ‘Triamonia’. Het eerste deel, een canon, klinkt alsof een jazzpianist tijdens de lunch een blueslick ontdekt in een stuk van Debussy. De fughetta daarna introduceert een ritmische puls en het derde deel, met een dreunende basdrone en weer die bluescadens, zweept de energie op met manische nootherhalingen en extatische quasi-improvisaties. Het is een wonderlijk geheel, maar het werkt.

Koskinen heeft precies deze zeven stukken twintig jaar geleden ook zelf op cd gezet. Aan de klankschoonheid van Joonas Ahonens interpretatie kan hij niet tippen, maar Koskinens eigen versie, kaler, harder, duisterder, heeft ook haar charme.


Dit was het dan, veertien jaar Childish Gambino

Eens in de zoveel tijd komt er in de kunsten een genie voorbij. Zo iemand die alles probeert en bij wie vrijwel alles slaagt. Een cultureel omnivoor. In hiphop is dat ontegenzeglijk Donald Glover, muzikaal beter bekend als Childish Gambino. Muzikant, acteur, schrijver, rapper, zanger. Hij kan het allemaal, en goed ook. De nu veertigjarige Glover brak in 2006 door met zijn alter ego Derrick, een komisch typetje op YouTube. Muziek maken deed hij als bijbaantje, met zijn 2010 nerdy mixtape I Am Just A Rapper. Later kreeg hij een rol in serie Community, en nog weer later maakte hij zijn komische serie Atlanta.

Maar zijn grootste bekendheid vergaarde hij als muzikant, als zingende rapper. Zijn doorbraak bij het écht grote publiek kwam in 2016, met zijn megahit ‘Redbone’. In 2018 bracht hij ‘This is America’ uit, een maatschappijkritisch nummer met bijbehorende videoclip. Inmiddels al bijna een miljard keer bekeken, zien we Glover in de video in de camera rappen en dansen, met een groepje dansers om hem heen. In een grote loods volgen we hem op de voet, terwijl hij een gevangene en een gospelkoor met een AR15 neermaait. Op de achtergrond ontstaat steeds meer geweld en chaos, terwijl Glover vrolijk door blijft rappen en dansen. Entertainment leidt ons af van de werkelijke problemen, wil hij maar zeggen.

Vorige week kwam Glovers zesde en tevens laatste album uit: met Bando Stone and The New World begraaft Donald Glover zijn alter ego Childish Gambino. Hij haalt geen voldoening meer uit het maken van muziek, zei hij tegen The New York Times. Eeuwig zonde, maar Donald Glover zou Childish Gambino niet zijn als hij niet met een groots project zijn muzikale zelfmoord zou willen bezingen.

Misschien was de druk om met een echt grootse knal te gaan, net wat te hoog: er ontbreekt een rode draad. Het album is de soundtrack van een film die Glover binnenkort uit zal brengen. Het verschil in energie, sound en concept tussen elkaar direct opvolgende nummers, zou door de film aan elkaar gebreid kunnen worden. En toch, zoals de cultureel omnivoor in hem betaamt, brengt hij van alles samen: gospel, pop, jersey club, blog-era funky hiphop, gangsterrap, softrock en jazzy breakbeats. Er staat zelfs een nummer met de Texaanse psychedelische rockband Khruangbin op.

Een enkele keer werkt het experiment echt niet. ‘Running Around’ bijvoorbeeld, is suffe softrock die de zachtheid nergens loslaat en daarmee een stille dood sterft. Maar een track die eruit springt is ‘Yoshinoya’, een vlijmscherpe raptrack, dat halverwege tegen een Kanye West-achtige bridge aan schuurt. Ook ‘No Excuses’ is een parel. Een langzaam, jazzy geluidslandschap vol vervoering, dat hij samen met filmcomponist Ludwig Göransson (Oppenheimer) creëerde. Ook het poppy ‘Dadvocate’ luistert lekker weg zonder dat het aan je voorbijgaat – Glover is er openhartig over de worstelingen die bij het vaderschap horen.

Al met al is het een geslaagd laatste project, maar valt niet te ontkennen dat Glover zijn ware muzikale nalatenschap als Gambino op eerdere albums schreef. Hoe dan ook, dit was het dan. Veertien jaar Childish Gambino. Al weet je het in de muziek nooit.


Ook uit:




Frenna – Pink Summer

Frenna doet op zijn roze album wat hij het beste doet: zoete melodietjes aan elkaar rijgen op toegankelijke, dansbare popmuziek. Interessant is dat dit nu gebeurt op afrobeat en amapiano. Herkenbare refreintjes, zoals ‘Meisje Luister II’ (naar de culthit van Kleine Viezerik uit 2010), wisselt hij af met spitse beats en zomerse samples, zoals ‘Girls Wanna Have Fun’. Het is af en toe wat dun, maar reken maar dat Pink Summer de zomerlijstjes zal domineren. (JD)




Denzel Curry – King of the Mischievous South Vol. 2

Het nieuwe album van rapper Denzel Curry is een half uur durende, heftig opzwepende, blazende Memphis-hiphoptrip. Opschepperij op driftige beats met gruizige vocale hooks, ondersteund door een scala aan mede-opscheprappers als 2Chainz en A$AP Ferg. Het is wat repetitief, maar als je ervan houdt, is het heerlijk. Misschien wel hiphop zoals het genre voor de buitenstaander klinkt. Dat is het soms ook gewoon. En dat is goed. (JD)




Rema – Heis

Van ‘Calm Down’, zijn zachtaardige megahit op TikTok, schiet de Nigeriaanse ster Rema nu de andere kant op. De doorgaans langzame, Zuid-Afrikaanse amapiano is pijlsnel geworden, de kenmerkende logdrum beukt als house door de speakers. Het is cruise, ook wel de Nigeriaanse reactie op amapiano. Snel, dansbaar, hyped-up, amapiano voor undergroundclubs. Rema brengt het naar de mainstream en helpt amapiano uitwaaieren en volwassen worden. (JD)




Hiatus Kaiyote – Love Heart Cheat Code

Op het eerste gehoor klinkt het alsof Hiatus Kaiyote het kalm aan is gaan doen op Love Heart Cheat Code: wat minder focus op complexiteit, en meer zoete melodie. En toch is er genoeg avontuur onder de oppervlakte. Het heerlijke ‘Telescope’ bijvoorbeeld, waarin elk refrein is gebaseerd op de Hubble-foto die op de verjaardag van de vier bandleden is gemaakt. Een zwoele, meeslepende ontdekplaat, met in de staart nog ijzersterk venijn. (Peter van der Ploeg)




Jeroen Elfferich – Infinito

Jeroen Elfferich studeerde slagwerk, maar maakt minimal music voor piano die hij zelf uitvoert. Je hoort duidelijk Simeon ten Holts Canto ostinato terug, al lijkt het radicale vroege werk van Glass en Reich voor Elfferich een belangrijkere inspiratiebron. Zijn motieven zijn koel en conceptueel, en hij brengt ze met opsmukloos en percussief toucher. (JS)




Conspirare – Robert Kyr: Earth Vigil

Belangrijk onderwerp, zijige muziek, denk je bij een titel als Earth Vigil. Dat klopt wel ongeveer. Componist Robert Kyr schreef voor het uitstekende koor Conspirare een oratorium vol grote woorden om klimaatverandering aan te kaarten. De muziek is voorspelbaar welluidend en tam, maar bevat ook mooie verstilde momenten (‘Tree of life song’). (JS)