John Mayall was de verbindende figuur van de witte blues-revival van de jaren zestig

John Mayall, die maandag op 90-jarige leeftijd overleed in Californië, zal herinnerd worden als de verbindende figuur van de witte blues-revival van de jaren zestig. De Britse bluesrock-pionier had een goede neus voor talent, zijn band de Bluesbreakers vormde de springplank voor de grote gitaristen Eric Clapton en Peter Green en nog wat andere grootheden.

Mayall, geboren in 1933 in het Noord-Engelse Macclesfield en opgegroeid in Manchester, kende de jazz en blues uit de platencollectie van zijn vader, die zelf jazzgitarist was. Zijn grote voorbeeld was blueszanger JB Lenoir. Hij leerde zichzelf piano, gitaar en mondharmonica spelen. Mayall was een laatbloeier, hij woonde lang bij zijn ouders, naar eigen zeggen in een boomhut, werkte als etaleur in een warenhuis, vocht als dienstplichtige in de Koreaanse burgeroorlog (1950-1953) en kwam pas op zijn dertigste naar Londen waar hij aansluiting vond bij een kleine groep bluesfanaten, toen nog onderdeel van de traditionalistische jazzscene.

Zijn eerste album kwam uit in 1965, John Mayall Plays John Mayall, maar het was zijn tweede plaat, Blues Breakers with Eric Clapton (1966) die zijn doorbraak betekende. Dat had alles te maken met de nieuwe gitarist Eric Clapton, volgens The Guardian „een getroebleerde jongeman die speelde als een orkaan”. Clapton vertelde later graag hoe hij de blues ontdekte toen hij samen met Mayall door diens indrukwekkende platenkast ging.

John Mayall in 1970.
Foto Claus Hampel

Puristen

In de jaren zestig kregen Britse bands als The Beatles en The Rolling Stones succes met hun versie van de Amerikaanse rhythm & blues. Met tientallen andere bands maakten ze de oversteek en brachten de muziek terug naar de VS, of beter gezegd: naar een breed, wit publiek.

Zo kwam ook de blues bij het grote publiek terecht, vooral de elektrische Chicago-blues uit de jaren veertig en vijftig, en legden de Britse bands het fundament van de huidige rockmuziek. Amerikanen zagen de Britse bands als herauten van een nieuw, fris geluid, maar bluesmusici als Mayall zagen zichzelf als puristen: ze toonden uitvoerig respect voor de Afro-Amerikaanse grondleggers als John Lee Hooker, Muddy Waters, Howling Wolf en Elmore James.

De Bluesbreakers waren instrumenteel in deze blues-revival, vooral als kweekvijver. Dat was ook Mayalls opzet: zijn band moest niet alleen de blues verkopen, maar ook nieuwe artiesten. In 2014 zei hij tegen The Guardian: „Het doel was mijn positie te gebruiken om aandacht te vestigen op mensen die minder bekend waren dan ze zouden moeten zijn.”

Mayall nam Clapton aan nadat die uit de Yardbirds was gestapt. Toen hun enige album samen uitkwam, was Clapton al weer vertrokken, maar dankzij de band was zijn reputatie (bijnaam: God) voorgoed gevestigd. Mayall stond ook aan de wieg van Fleetwood Mac: gitarist Peter Green, drummer Mick Fleetwood en bassist John McVie ontmoetten elkaar in de Bluesbreakers. Ook bassist Jack Bruce (Cream), gitarist Mick Taylor (Rolling Stones) en Aynsley Dunbar (onder andere Zappa) begonnen in Mayalls band.

Eind jaren zestig ontbond Mayall de Bluesbreakers, vertrok naar Californië en bewoog meer richting folk, jazz, fusion. Hij wilde even los van de bluesrock komen om tegelijkertijd te kunnen experimenteren én te graven in het muziekverleden. Van 1984 tot 2008 speelde hij opnieuw onder de naam Bluesbreakers. Hij trad voor het laatst op in 2022. Volgens het familiebericht laat Mayall twee ex-vrouwen achter, zes kinderen, zeven kleinkinderen, vier achterkleinkinderen en zijn toegewijde secretaresse Jane.