Toen de Vlaamse judoka Ingrid Berghmans haar olympische gouden medaille won, bleek die ervaring „eigenlijk niet zo heel leuk”. Het was op de allerlaatste dag van de Zomerspelen van Seoul in 1988. De wedstrijd was kort en zwaar: „Echt van: mat af, mat op, boem, boem, boem en een uur later stond je buiten.”
Toen Berghmans de dopingcontrole achter de rug had, bleek dat alle pendelbussen naar het hotel al waren vertrokken. Wel stond de auto van chef de mission van de Belgische ploeg Jacques Rogge, de latere IOC-voorzitter, te wachten. „Mijn coach zei: je bent olympisch kampioen, kom, we gaan in die auto zitten. Maar wij zijn er mooi uitgezet.” Eenmaal in het hotel, na een busrit, belde ze nog even met haar moeder. „En om negen uur lag ik in mijn bed.”
Als klap op de vuurpijl was er de pers. „De eerste journalist vroeg aan mij: En, hoe vond u dat, uw chocolademedaille? Bent u er content mee?” Met andere woorden: de medaille van Berghmans telde niet echt. Want in 1988, de eerste keer dat de sport voor vrouwen op de Spelen te zien was, was judo nog een zogeheten demonstratiesport. Dat was in 1964 ook het geval geweest bij de mannen, toen Anton Geesink tot ontzetting van de Japanners goud won op de Spelen van Tokio, maar sinds 1972 telde mannenjudo op de Spelen volwaardig mee.
Bij de vrouwen is dat pas sinds de Zomerspelen van Barcelona in 1992. Voor Berghmans, die in de jaren tachtig het vrouwenjudo had gedomineerd, kwam dat te laat. In 1989 blesseerde ze zich bij de WK in Helsinki – ze won alsnog – en daarna kwam het met haar rechterpols nooit meer goed. Op haar hand zijn nog twee vage lijntjes te zien, littekens van de operatie. Daar kwamen blessures en operaties aan beide knieën nog bij.
Op haar dertigste stopte ze met judo, en opende ze een sportschool in Luik. Berghmans – met hetzelfde blonde kapsel als in de jaren tachtig – woont er nog steeds, ook al ging haar sportschool tijdens de coronapandemie failliet.
Een chocolademedaille. Wat vindt u van zo’n uitspraak?
„Nee, nee, nee, het is geen chocolademedaille! De vorige voorzitter van het Belgisch olympisch comité heeft tegen mij gezegd: we zien u als een echte olympisch atleet. En uw medaille als een echte olympische medaille. Ik word ook net als alle andere Belgische olympische kampioenen elke editie uitgenodigd om mee te gaan naar de Spelen.
„Het heeft misschien ook met de naam te maken. Dat mensen dachten dat het maar een demonstratie was, dat het niet echt was. Om mee te mogen doen, moest je wel een WK-medaille hebben gehaald of kampioen van je continent zijn.”
Met de blik van nu is het moeilijk voor te stellen dat mannenjudo al sinds begin jaren zeventig volwaardig olympisch was en de vrouwen pas sinds de jaren negentig.
„Dat heeft, denk ik, te maken met Japan, toch wel de bakermat van het judo. Daar was damesjudo nog niet echt geaccepteerd. Ik kan me herinneren dat ik voor het eerst op trainingskamp was in Japan en daar deden de vrouwen alleen kata.”
Bij kata wordt er niet tegen elkaar gevochten, maar worden alleen bepaalde technieken uitgevoerd. Berghmans vond er niks aan. „Dus ik stond op de mat bij de mannen. Ik buigen, groeten, maar niemand wou met me trainen.”
Er waren in het begin bijna geen andere meisjes. Wij mochten ons aankleden in de toiletten
Ingrid Berghmans groeide op in het dorpje Leopoldsburg, in Vlaanderen. Haar moeder werkte in een fabriek, haar vader was vrachtwagenchauffeur. „Mijn vader had graag jongens gehad. Hij heeft dat altijd ontkend, maar het is wel waar. Poppen vond hij niet leuk. Hij gaf ons een bal, zag mij en mijn zus liever judo doen. Ook om ons een beetje te laten afreageren, want we hadden nogal wat energie.” In een feestzaaltje achter een café begon ze op negenjarige leeftijd met judo. „Er waren in het begin bijna geen andere meisjes. Wij mochten ons aankleden in de toiletten.”
Ook later, toen Berghmans voor het eerst Belgisch kampioen werd en naar haar eerste EK’s ging, bleef judo een mannensport. „Ik heb in mijn eerste jaren sowieso altijd met mannen getraind. Het was dat of niks. En natuurlijk, het was niet zo dat ik zomaar iedereen op de grond kreeg, integendeel. Als ik in de training één of twee goede momenten had, iemand kon laten strompelen of op zijn knieën kreeg, dan was ik al content.”
Toch was het een vrouw die Berghmans’ judocarrière, en haar leven, voorgoed veranderde: Rena Kanokogi, bijnaam Rusty, een Amerikaanse oud-judoka getrouwd met een Japanner. In de jaren vijftig had ze zich nog als man verkleed om aan judotoernooien mee te kunnen doen. En in 1980 organiseerde ze de eerste WK judo voor vrouwen, in New York. „Ze heeft zich zowat in de schulden gewerkt daarmee, want het moest en zou in Madison Square Garden zijn.” In New York werd Berghmans, negentien jaar, wereldkampioen in de open klasse en won ze ook nog eens brons in de klasse +72 kilogram.
Hoe was uw carrière verlopen zonder die wereldtitel?
„Dan had ik geen carrière gehad, was ik gewoon naar school gegaan. dat heb ik ook nog wel even geprobeerd, maar het was niet meer mogelijk.”
U was ook in één klap beroemd.
„Ik ben een paar maanden bijna depressief geweest, stond op het punt te stoppen. Ik was een verlegen, onbekend meisje. Toen ik terugkwam uit New York heb ik zoveel journalisten over de vloer gehad.”
In artikelen uit die tijd werd benadrukt dat u weliswaar stoer bent, maar toch ook vrouwelijk. Sports Illustrated zette u in 1985 op de foto met een paar Chippendales en noemde u ‘big, blond, and beautiful’.
Ze lacht. „Ja, ja, ja. Maar dat was ook belangrijk voor mij. Omdat onze sport werd afgedaan als een mannensport – wat vroeger ook zo was – vond ik dat belangrijk. Dus als ik ergens naartoe ging, lette ik erop dat ik geen trainingskleren aan had. Om te laten zien: wij zijn wél vrouwen.”
Berghmans moest het in haar hele carrière grotendeels uit zichzelf halen. Met de sport verdiende ze nagenoeg niets. Om het judo te bekostigen had ze allerhande baantjes, van schoonmaken tot aerobicslessen geven.
In tegenstelling tot de mannenploeg hadden de vrouwen geen meereizende coaches. Op toernooien en andere tripjes naar het buitenland werden ze vergezeld door twee judoscheidsrechters. „Ik weet nog dat ik bij een training op Papendal een keer zei: hou mij vandaag eens in het oog en zeg aan het einde wat ik nog kan verbeteren. Dan zeiden ze: ja, alles wat jij doet is toch goed? Dat was voor mij heel frustrerend.”
Haar eerste WK-titel was er één van vele: Berghmans werd zes keer wereldkampioen in verschillende gewichtsklassen. En in 1988 dus die Zomerspelen van Seoul. Dit jaar haalden die Spelen het nieuws in Nederland. Mark Huizinga, oud-judoka en olympisch kampioen van Sydney 2000, begon erover in de podcast Chefs de Mission. Hij pleitte ervoor om de vrouwen die in 1988 op het podium eindigden met terugwerkende kracht als officiële medaillewinnaars aan te merken. „Je zou het in de huidige tijd niet meer kunnen verzinnen dat er een nieuwe sport komt en dat de mannen olympisch kampioen kunnen worden, maar de vrouwen niet”, zei Huizinga.
Het nieuws bereikte België ook: Berghmans las erover op Facebook. Huizinga doelde in de podcast met name op de Nederlandse Angelique Seriese, die goud won in de klasse +72 kilo. Maar Berghmans is misschien wel een beter voorbeeld: de carrière van Seriese duurde nog tot halverwege de jaren negentig, waar die van Berghmans strandde voor de Spelen van 1992.
Hoe dan ook: van Berghmans hoeft het niet per se. Omdat ze zich geen chocolademedaille laat aanpraten. Of, nou ja, misschien toch een heel klein beetje. Toen ze tijdens de Spelen van 1992 thuis naar judo zat te kijken, met haar zoontje van een paar maanden, vond ze het „heel spijtig” dat ze er niet bij kon zijn. „Maar ja, het is nou eenmaal zo. Ik ben toen geboren, heb gedaan wat ik kon. Je kunt van dingen spijt hebben, maar als je er niets aan kunt doen, maak je jezelf alleen maar ongelukkig.”