Operaregisseur Pierre Audi regisseert opnieuw Wagner en Monteverdi: ‘Ik wil de blik van het publiek resetten’

Een zonnige lentemiddag in Amsterdam. Net voor hij afreist naar de Zuid-Franse stad Aix-en-Provence is Pierre Audi kort thuis, in het monumentale grachtenpand dat hij bewoont met zijn vrouw Marieke en hun twee kinderen. In de marmeren gang slingeren schooltassen, aan de wanden herinneren schetsen aan de operaproducties waarin Audi als regisseur samenwerkte met beeldend kunstenaars: Wagners Parsifal in samenwerking met Anish Kapoor (2012), later nog eens met Georg Baselitz (2018). Mozarts Die Zauberflöte met decors van Karel Appel (1995), eenakters van Schönberg en Feldman met Jannis Kounnelis (1995).

Sinds hij in 2018 afscheid nam van De Nationale Opera leidt Audi het podiumkunstenfestival in Aix-en-Provence. Daarnaast is hij verantwoordelijk voor het artistieke programma van de Park Avenue Armory in New York en regisseert hij freelance opera’s. Laatst nog, Verdi’s Simone Boccanegra in Finland. Komende herfst: Macbeth in Parma. En, opvallend, deze zomer twee titels die hij al eerder al ter hand nam: Wagners Siegfried aan de Muntopera in Brussel en Monteverdi’s Il ritorno d’Ulisse in Aix-en-Provence.

„Marieke, hoe vaak ben ik gemiddeld thuis?”, vraagt Audi – als antwoord op diezelfde vraag.

„Oh, dramatisch weinig. Drie dagen per week? En in de zomer vrijwel niet. We moeten soms elkaars haren tellen als je er weer bent.”

Toch is Amsterdam wel al ruim 35 jaar de thuisbasis van de kosmopoliet Audi, die als bankierszoon werd geboren in Beiroet, opgroeide in Parijs, studeerde aan Oxford en in Londen zijn carrière als theaterregisseur begon. Bij zijn vertrek bij de Nationale Opera was hij met dertig dienstjaren de langst zittende operadirecteur ooit – wereldwijd. Zijn ideeën over hoe de kunstvorm opera werkt werden gebundeld en over zijn leven verscheen een boek.


Lees ook

Pierre Audi: ‘Ik hoop dat mijn opvolger een eigen koers zal zoeken’

Pierre Audi: ‘Ik hoop dat mijn opvolger een eigen koers zal zoeken’

U bent nu 67 en nog steeds erg druk. Is er al uitzicht op, meer rust?

„Ik hoop het, ook voor onze jonge kinderen. Maar de paradox is dat het hebben van een gezin tegelijkertijd een aansporing is om meer te werken, omdat je ook financieel goed voor ze wil zorgen. Wat ik inhoudelijk lastig vind, is dat ik me in Nederland door mijn gezin eindelijk geaard en gelukkig voel, terwijl de twee interessantste banen op mijn gebied [directeur van De Nationale Opera en van het Holland Festival] achter me liggen. Ik zou graag actiever bijdragen aan het kunstaanbod in Amsterdam. Dan was ik vanzelf ook meer thuis.”

De Nationale Opera vraagt u niet meer voor nieuwe gastregies?

„Er staat niks gepland. Eurydice van Manfred Trojahn was in 2022 het laatste wat ik daar deed.”

Volgt u wat De Nationale Opera doet?

„Ik zie niet alles, daarvoor ben ik teveel weg. Er is veel nieuw publiek, dat is heel goed. Van de producties die ik bijwoonde, vond ik de een geslaagder dan de ander, maar dat heb je altijd. Ik had zelf het geluk directeur van DNO te zijn in de startfase: nieuw theater, nieuw orkest, fusie met het ballet. Dat was ingewikkeld, maar we konden ook echt iets opbouwen. Nu het stof is neergedaald, is het neerzetten van een onderscheidend profiel ten opzichte van wat andere operahuizen brengen hoofdzaak. Dat is niet makkelijk.”

Pierre Audi: „Ik ga mezelf niet imiteren.”
Foto Sarah Wong

Van welk onderscheidend project droomt u zelf nog?

„Iets echt concreets kan ik niet noemen. Maar wat ik veel zie gebeuren en verschrikkelijk vind, is dat overal, zowel in Nederland als in het buitenland, nieuwe theaters verrijzen zonder goede ideeën over wat daar na de opening dan te zien zal zijn. Eén droom is een keer te mogen adviseren over de bouw van een theater waarbij de inhoud wél het vertrekpunt vormt, zoals Wagner deed met het Festspielhaus in Bayreuth. Dat vereist dan wel vooraf het vertrouwen van een partij met veel geld. En ook dat zal moeilijk zijn, maar helemaal ondenkbaar is het ook niet. In Saoedi-Arabië bouwen ze op dit moment vijf nieuwe operatheaters. Vijf! En er is niet eens een conservatorium. Maar men wil een gebaar maken, iets positiefs, weg van de olie.”

Zou u accepteren als Saoedi-Arabië u vroeg een theater op te zetten?

„Door mijn afkomst ben ik gevoelig voor elk initiatief tot iets positiefs in die regio, ondanks de complexe politieke realiteit. Libanon, waar ik opgroeide, was in de jaren zestig het Zwitserland van het Midden-Oosten. Een cultureel rijk en open land met achttien religies op een piepklein oppervlak. Tegenwoordig is er geen opera meer. En in Saoedi-Arabië, dat islamitisch is en een problematischer verhouding heeft tot het genre, staat opera wél volop in de belangstelling. Dat vind ik surrealistisch en ironisch.

„Maar ergens ontroert de ambitie met kunst iets goeds te doen me óók. Het Holland Festival en het festival in Aix ontstonden na de Tweede Wereldoorlog vanuit diezelfde ambitie. Dus ja, waarschijnlijk zou ik accepteren, op voorwaarde dat ik volledige intellectuele vrijheid krijg. Want dan kan ik eraan bijdragen dat ook daar mensen door opera geraakt kunnen worden.”

Wat hetzelfde is gebleven, is mijn manier van verhalen vertellen. Geen ‘concept’, geen moderne keuken op het podium

Terug naar hier en nu. U regisseert nu ‘Il ritorno d’Ulisse in patria’ van Monteverdi én ‘Siegfried’ van Wagner; opera’s waarmee u zelf dertig jaar geleden naam maakte. Vreest u de schaduw van uw jongere zelf?

„Totaal niet. Ik ga mezelf niet imiteren. Mijn producties bij De Nationale Opera hielden vaak verband met de maten van de zaal. Toen ik er begon als directeur dacht ik eerst: hier ga ik nooit iets regisseren, dit podium is te bizar van afmeting. Tot ik ontdekte dat die enormiteit juist magisch is. Je kunt er intimiteit scheppen én epische verhalen vertellen. Dat inzicht werd mijn sleutel tot succes.

„Het zorgde ervoor dat de producties die ik maakte als regisseur duidelijk herkenbaar waren, wezenlijk anders dan de producties van freelance-regisseurs. Maar wat ik nu ga doen, is in andere theaters, met andere zangers, andere teams, kortom: totaal andere uitgangspunten. Wat hetzelfde is gebleven, is mijn manier van verhalen vertellen. Geen ‘concept’, geen moderne keuken op het podium.”

Want?

„Ik werk liever instinctief, vanuit abstractie. Opera draait voor mij om vragen, niet om antwoorden. Muziek heeft een mystieke kracht. Die wil ik onderzoeken, en niet met een opgelegd concept begrenzen. Elke opera moet tijdens de voorstellingen nog in dialoog kunnen gaan met de toeschouwer en met díens gedachtes. Voor mijzelf zijn mijn eigen vragen de redenen dat ik nog steeds wil regisseren. Ik ben iemand anders dan dertig jaar geleden, leidt dat me naar andere antwoorden op de vragen die deze opera’s opwerpen? Dat interesseert me.

Kinderen en hun associaties bij de mythes plaatsen de opera’s in een ander daglicht

„Over mijn nieuwe regie van Siegfried – de repetities starten deze maand – weet ik alleen dat ik de blik van kinderen als uitgangspunt neem, zoals ik eerder deed bij Stockhausens Aus LICHT in het Holland Festival van 2019. Stockhausen was een genie, maar LICHT had een slechte reputatie. Kinderen en hun associaties bij de mythes waar LICHT over gaat, plaatsten Stockhausen in een nieuw daglicht. Dat recept ga ik nu opnieuw inzetten voor Wagner. Ik vind dat een goede invalshoek om mijn eigen passie voor opera en muziektheater te delen, en de blik van het publiek te resetten. Maar pas in de repetities, met de zangers, krijgt de productie straks echt vorm.”

‘Siegfried’ gaat over een held, een dwerg, een zwaard. Maakt een benadering die kinderlijke naïviteit als vertrekpunt neemt het niet oppervlakkig?

„Maar het is muziektheater! Eindeloos gelaagd en complex, en dat geldt al helemaal voor Wagner – die is zó geniaal. Nee, spannend vind ik hier alleen de extreem korte repetitietijd. Zo snel als nu voor De Munt heb ik niet eerder hoeven werken. Gelukkig zijn het Wagner-zangers, die zijn gewend aan snel werken; voor lang repeteren zijn die rollen gewoon te zwaar. En ik werk vertrouwd samen met decorontwerper Michael Simon, met wie ik twintig jaar geleden in Amsterdam veel producties heb gedaan, waaronder Monteverdi. ‘Il ritorno d’Ulisse’ in Patria was zelfs een van de allereerste opera’s die ik regisseerde, in 1990. Het voelt als een soort remix.”

Remix?

„Soms grijpen kunstenaars in hun laatste fase terug op ouder werk, en herscheppen dat in andere kleuren, met andere materialen. Dat heeft me in beeldend werk vaak ontroerd, en nu ga ik het zelf doen door opnieuw Wagner te regisseren, en Monteverdi in Aix-en-Provence. Kijken of die aanpak ook werkt in het muziektheater.”