Spannende internationale comedy in Toomler: ‘Ik maak woke-grappen op een niet-woke manier’

‘We krijgen eerst twee helften Engelse comedy op het podium en straks twee helften Engelse comedy op dat scherm daar.” Op het podium van comedyclub Toomler staat de in Zuid-Afrika geboren comedian Pierre Novellie. Het is de avond waarop Nederland tegen Engeland voetbalt in de halve finale van het Europees Kampioenschap. „Het gaat zó saai worden!”, voorspelt Novellie, verwijzend naar kritiek op de Engelse speelstijl – al blijk je er ver mee te kunnen komen.

De optredens van Novellie (33) en zijn collega Alfie Brown (37) zijn in elk geval wel boeiend. Het is de tweede week van het jaarlijkse Comedytrain International Summer Festival, dat zich afspeelt in de kelder onder het Amsterdamse Hilton hotel. Per avond staan er twee Engelssprekende comedians geprogrammeerd, de meesten ervan bekend in eigen land, maar hier minder tot volstrekt onbekend.

Dat levert interessante ontmoetingen op, zowel voor publiek als comedian. Zo is Pierre Novellie hogelijk verbaasd wanneer iemand uit het publiek het tussen Engeland en Ierland gelegen eiland Man blijkt te kennen, waar hij opgroeide. „Waarom ken je dat? Zelfs in Engeland kent niemand het!” We leren dat het er zo rustig is dat iemand die je slechts één keer hebt gezien al te herkennen valt aan de vorm van diens achterhoofd.

De charmante en vriendelijke Novellie heeft geen al te opzienbarende stijl of verhalen, maar hij is wel aangenaam gezelschap in het intieme Toomler. Novellie vertelt onder meer dat hij comedian is geworden omdat hij daarmee de dagelijkse sleur hoopte te vermijden. Helaas, hij bleek nog steeds te moeten koken, mailen en wassen. Allemaal zaken waar hij een hekel aan heeft: „Het ergste aan wassen is de realisatie dat je op dat moment ook was áán hebt.”

Angstaanjagend

Na de pauze is het de beurt aan Alfie Brown, die uit heel ander hout is gesneden. Geen aangenaam gezelschap, eerder angstaanjagend. Spannend dus, zoals wanneer hij vertelt de meest empathische persoon te zijn die hij kent. Brown kijkt het publiek in. „Ik zie daar bijvoorbeeld iemand die het niet erg leuk vindt tot nu toe.” Hij legt uit mee te voelen. Uit ervaring weet hij dat het vreselijk is om bij een comedyshow te zitten die je niet leuk vindt. „En dan word je ook nog aangesproken. Ik zie je nu lachen, maar dat is uit schaamte. Het is geen lach, maar een reactie uit ongemak.”

Brown speelt een gematigd psychopaat: het is soms wat lastig om zijn hoofd te volgen, maar wel erg spannend om hem bezig te zien. In het slot vallen eerder ogenschijnlijk lastig te interpreteren grappen en opmerkingen („Ik maak woke-grappen op een niet-woke manier. Er is geen markt voor.”) alsnog op zijn plaats. Brown blijkt in Engeland onder vuur te hebben gelegen om vermeend racistisch taalgebruik. Hij heeft spijt, maar hoe lang moet hij zich schuldig voelen, hoe doe je dat precies en aan wie moet hij zich verontschuldigen? Hier openbaart zich een van de voordelen van kijken naar comedians die je nog niet (goed) kent: het blijken vragen die meer tot nadenken stemmen wanneer je je nog geen mening over iemand gevormd hebt.