In de decennia waarin de figuratieve schilderkunst het zwaar te verduren had was Matthijs Röling, die woensdag op 81-jarige leeftijd overleed, een van de bekendste en meest gewaardeerde Nederlandse realisten.
Terwijl in de officiële kunstwereld concept en minimalisme hoogtij vierden en de schilderkunst geregeld werd doodverklaard, werkte Röling liefdevol en onbekommerd aan stillevens, portretten en kleinschalige landschappen – meestal tuinen – waarin de geesten van Holbein, de vijftiende- en zestiende-eeuwse Italianen en de negentiende-eeuwse Franse en Deense intimisten rondwaren, maar die toch ook onmiskenbaar twintigste-eeuws zijn.
Als docent aan de Academie Minerva in Groningen wist hij tussen 1973 en 2007 ook jongere generaties schilders warm te krijgen voor de traditionele genres. Veel van de Noordelijke Realisten – kunstenaars als Sam Drukker, Douwe Elias en Ben Rikken – hadden les van Röling of van zijn leerlingen.
Welgesteld Gronings gezin
Matthijs Röling groeide op in een welgesteld Gronings gezin; zijn vader was de bekende criminoloog Bert Röling. In het eeuwenoude landhuis Groenestein waar de Rölings woonden, stonden kunst, muziek en literatuur in hoog aanzien. „Dat huis van toen is bepalend geweest voor alles wat ik doe en denk en ik heb later ook geen enkele reden gevoeld om af te wijken van hun levensvisie”, zei Röling in 1994 in een interview met NRC over zijn ouders en ouderlijk huis.
Broer Wiek werd architect, zus Jet pianist en Matthijs legde als tiener al een groot talent voor tekenen en schilderen aan de dag. Op zijn zeventiende ging hij voor drie jaar naar de kunstacademie in Den Haag en aansluitend zat hij nog een jaar op de Rijksakademie in Amsterdam. Daarna keerde hij naar Groningen terug.
In zijn werk gaf hij meestal zijn eigen omgeving weer: de winterzon op de houten vloer van huize Groenestein bijvoorbeeld, of het uitzicht vanuit die villa op kale bomen in blauw licht. ’s Zomers zien we de jonge schilder zelf bij het open raam zitten – de zon verwarmt zijn blote rug – terwijl zijn vriendin op die plankenvloer poseert. Je hoort in dat schilderij het krassen van zijn potlood op het papier en het gekwetter van de vogels buiten.
Hippie-leven
Zijn hele verdere leven bleef Matthijs Röling „een wereld vol welbehagen” verbeelden, zoals de criticus Diederik Kraaijpoel het samenvatte in de catalogus bij een overzichtstentoonstelling in het Assener Drents Museum in 2005. Een soort hippie-leven met zonlicht, natuur, leuke oude spullen en vanzelfsprekend naakt – maar zonder de modieuze pseudo-spiritualiteit die daar vaak bijgeleverd wordt. Röling was niet verongelijkt of rancuneus. „Ik heb Matthijs nooit iets denigrerends over Karel Appel horen zeggen”, schrijft zijn broer Hugo in die catalogus uit 2005.
Begin jaren zeventig verhuisde Röling met een eigen gezin naar een eigen landhuis, een Villa Kakelbont-achtige woning met een lommerrijke tuin in het Groningse dorp Ezinge. Daar woonde en werkte hij tot zijn dood.
Zijn bekendste schilderijen maakte hij in de eerste Ezinger jaren: verbluffend gedetailleerde, trompe-l’oeil-achtige stillevens, waaronder een vaak gereproduceerd vierluik (nu in de ING-kunstcollectie) waarin de seizoenen in voorwerpen zijn voorgesteld. In een rood zomerkastje staat onder meer een vaas klaprozen en een schaaltje kersen; een grijsblauw winterkastje bevat een stapeltje boeken, een verdorde zonnebloem en een kerstbal die heel klein de schilder zelf weerspiegelt.
Leerlingen en navolgers van Röling fijnschilderen nog altijd paddestoelen, pruimen, emaille kannen en geblokte theedoeken, maar bijna niemand doet het zo lekker en helder als hij.
Zenuwaandoening
Een leven met drank en softdrugs en eind jaren tachtig een zenuwaandoening aan zijn rechterhand speelden zijn fijne motoriek parten. In de loop der jaren schilderde Röling steeds losser. Toen bleek eens temeer dat zijn kwaliteiten als schilder niet door een precieze schildertrant werden bepaald, maar door zijn intense beleving van wat hij om zich heen zag. Tussen 2000 en 2009, toen de handblessure hem dwong definitief met schilderen te stoppen, maakte hij een reeks schilderijen van het straatwerk, de buxushagen, de planten en de bomen in zijn tuin, niet meer op de details toegespitst maar op de kleuren en het steeds wisselende licht. Ze zijn het sluitstuk van een oeuvre waarin het leven wordt gevierd, en waarin wordt bewezen dat voor die viering geen grootse vergezichten of bucketlist-achtige gebeurtenissen nodig zijn.
„Ik heb het grote geluk gehad dat ik niet gehinderd ben in datgene wat ik het leukste vind en het beste kon”, zei Röling vorig jaar in een interview ter gelegenheid van een overzichtstentoonstelling in het Duitse Bad Frankenhausen. „Enorm geluk.” Matthijs Röling was niet alleen een van de bekendste na-oorlogse figuratieve schilders in ons land, ook een van de beste.