Moeizaam zoeken naar de kampen: in Bosnië worden de sporen van de oorlog uitgewist

‘Ik moet me even heroriënteren”, zegt Nidal Saljic (21). Terwijl hij de auto langs de weg stilzet, pakt hij zijn telefoon om op Google Maps te kijken. Als fotograaf reisde hij de afgelopen jaren het hele land door om de voormalige kampen vast te leggen, hij vindt het belangrijk om deze plekken te documenteren. „Ik heb de GPS-coördinaten moeten opzoeken. Nergens staat aangegeven waar de kampen zijn.”

In het stadje Vlasenica in het oosten van Bosnië is niet te ontkomen aan het Servische nationalisme. Langs de doorgaande weg staat een speelhuisje voor kinderen met nationalistische symbolen, aan de andere kant een billboard met foto’s van ‘Servische helden’, waaronder de voor genocide veroordeelde Ratko Mladic.

Aan de rand van Vlasenica, tussen al het groen, staat kamp Susica. „Wat? Ze hebben al een van de gebouwen gesloopt”, zegt Saljic verbouwereerd. Op het terrein loopt een gezin met twee kinderen rond. „We weten waarom jullie hier zijn”, zegt de vrouw. Het klinkt niet dreigend, eerder gelaten. „Je mag rondkijken hoor.” De vrouw wil niet zeggen wat hun plannen met het terrein zijn.

Een voorbijganger zegt dat het bijgebouw zo’n drie maanden geleden met de grond gelijk gemaakt is en dat de grote loods gebruikt wordt voor houtbewerking. Tijdens de oorlog werden hier meer dan achtduizend Bosniakken (Bosnische Moslims) onder inhumane omstandigheden vastgehouden, zo’n zestienhonderd van hen overleefden het niet. Langzaamaan verdwijnen de tastbare herinneringen aan dit verleden.

Herdenking Srebrenica

Elk jaar op 11 juli vindt de herdenking plaats van de genocide van Srebrenica. Daar werden in 1995 ruim achtduizend moslimmannen vermoord. De begraafplaats en het bijbehorende museum ontvangen deze week weer tienduizenden bezoekers. Dat geldt niet voor de honderden voormalige kampen in Bosnië. Susica is slechts één voorbeeld. Er waren ook kampen in andere delen van het land, maar het overgrote deel staat in wat nu de entiteit Republika Srpska is en dat verklaart waarom ze in de vergetelheid dreigen te raken.

In Srebrenica herinneren de begraafplaats en het bijbehorende museum aan de genocide die daar op 11 juli 1995 plaatsvond.
Foto Nidal Saljic

„De lokale Servische autoriteiten die de misdaden pleegden, omstander waren, of het goedkeurden, zijn nog steeds aan de macht”, zegt genocide-onderzoeker Hikmet Karcic. „De manier waarop zij met de geschiedenis omgaan, is door het te negeren.”

Karcic onderzocht als een van de eerste academici deze geschiedenis en schreef er twee jaar geleden een boek over. „Voor het eerst sinds de Holocaust waren er weer concentratiekampen in Europa. Het waren geen vernietigingskampen. Ze waren bedoeld om mensen te vernederen, te martelen en een collectief trauma te veroorzaken.”

Veel van de voormalige kampen zijn (gerenoveerd) teruggebracht in hun oude functie als basisschool, gemeentehuis of bedrijfspand. Soms wordt bewijs letterlijk uitgewist. De bloedsporen zijn overgeschilderd, de kogelgaten gedicht. Andere kampen liggen er verlaten bij. Vrijwel nergens is een informatiebord of gedenksteen voor de slachtoffers. Bij Trnopolje, met dertigduizend gevangenen het grootste kamp uit de oorlog, is zelfs het tegenovergestelde gebeurd: er staat een monument voor de gevallen Bosnisch Servische soldaten.

De manier waarop de lokale Servische autoriteiten met de geschiedenis omgaan, is door die te negeren

Hikmet Karcic
genocide-onderzoeker

Satko Mujagic (52) was 20 toen hij in mei 1992 samen met zijn vader in kamp Omarska terechtkwam. „Overal werd geschoten. Ik zag rookwolken boven de stad, later zag ik de moskee branden en lijken van burgers langs de weg.” Mujagic dacht dat ook hij vermoord zou worden, maar de Serven brachten hem naar een grote leegstaande loods van een mijnbouwbedrijf. In Omarska werden zeker drieduizend mannen en vrouwen gevangen gehouden. Ruim zevenhonderd kwamen om, door marteling, executie, uitdroging of honger.

Tijdens ondervragingen was Mujagic bang dat ze hem zouden straffen voor het feit dat hij een jaar eerder uit het Joegoslavische leger is gestapt. „Het was als dansen op een koord. Wat kun je wel of niet zeggen?” Hoe vaak Mujagic werd geslagen is hij vergeten. „Het was aan de orde van de dag.” Eén keer is hij harder aangepakt. „Ik had dysenterie en was enorm verzwakt. Het deed zoveel pijn en ik was bang buiten bewustzijn te raken. Maar ik hoorde ook dat de bewaker buiten adem raakte, zo lang en hard was hij mij aan het slaan met zijn politieknuppel.”

Mujagic zag kans te ontkomen. „Daarna ben ik in een soort coma geraakt. Na twee dagen werd ik wakker en besefte ik hoe uitgeput ik was. Ik kon niet meer op mijn benen staan en niet meer praten. Mijn stem was letterlijk weg.” In de drie maanden dat Mujagic er zat, verloor hij ruim vijfentwintig kilo.

Joegoslaviëtribunaal

Begin augustus 1992 lukte het Britse journalisten om reportages te maken over Omarska en Trnpolje. De beelden van uitgehongerde mannen achter prikkeldraad veroorzaakten een schokgolf in de wereld en kort daarna sloten de kampen. Het was mede aanleiding voor de VN om nader onderzoek te doen naar oorlogsmisdaden en het Joegoslaviëtribunaal op te richten. Desondanks ging de oorlog nog ruim drie jaar door en pleegde het Bosnisch Servische leger genocide in Srebrenica.

Satko Mujagic kwam in Nederland terecht en volgde op afstand de oorlog in zijn land. „Ik vond dat men moest ingrijpen. Als ik nu zie wat er in de rest van de wereld gebeurt, ben ik nog steeds verbolgen, maar niet meer zo verbaasd dat er niet werd ingegrepen. We leven in een wereld waar niet gerechtigheid, maar Realpolitik bepalend is. Er wordt pas ingegrepen als grootmachten dat willen, vaak vanwege hun eigen belangen en niet om het Genocideverdrag na te leven, of misdaden tegen de menselijkheid te voorkomen.”

Kampoverlevende Satko Mujagic heeft samen met andere nabestaanden jarenlang geprobeerd van kamp Omarska een herdenkingsplek te maken. Nu staan er twee borden: „een teken van empathie”.
Foto Merlin Daleman

Het voormalige kamp Omarska is nog steeds in gebruik voor mijnbouw en is inmiddels voor 51 procent in handen van de staalgigant ArcelorMittal. „Het is van cruciaal belang om plekken van trauma te herdenken”, zegt architect Sabina Tanovic. „Allereerst als erkenning voor degenen die daar hebben geleden.” Doe je dat niet, dan kan deze groep mensen blijven vastzitten in het verleden en dreigen ze buiten de sociale structuur te vallen. „Je kunt dan niet deelnemen aan de realiteit, wat wel zou kunnen als je pijn wordt erkend.”

Tanovic groeide op in de Bosnische hoofdstad Sarajevo, maakte daar als tiener de oorlog mee en werkt nu aan de TU Delft. Ze is gespecialiseerd in de architectuur van herdenkingsplekken rondom trauma. „Er is niet één manier om met oorlogserfgoed om te gaan. Het is vooral belangrijk om de authenticiteit te bewaren en samen te werken met overlevenden.”

Het is van cruciaal belang om plekken van trauma te herdenken, als erkenning voor degenen die daar hebben geleden

Sabina Tanovic
architect

Soms, zoals in het geval van Srebrenica, maar ook op plekken als Auschwitz en Westerbork, is er een museum. „Maar zelfs iets kleins, zoals een plakkaat of een gedenkteken kan de herinnering verankeren in de ruimte.” Tanovic noemt voorbeelden waarbij tastbare geschiedenis is verdwenen, maar waarbij later toch aandacht is gecreëerd voor het verleden. Zoals een hotel op de plek van een Gestapo-kamp in het Duitse Saarbrücken, waar een herdenkingsmuur met een historische foto de geschiedenis levend houdt. Of het gerestaureerde stadhuis van Sarajevo, waar in de kelder toch nog een deel van de verbrande muur te bekijken is.

Afzender: de buren

Jarenlang probeerde Mujagic samen met andere nabestaanden van kamp Omarska een herdenkingsplek te maken. „Een paar jaar geleden zijn er twee borden geplaatst. Eén vanuit onszelf, met informatie over het kamp.” Daarnaast staat een bord met daarop in het cyrillisch dat Omarska nooit had mogen gebeuren, met als afzender ‘de buren’.

Het komt waarschijnlijk van een Servische ngo, of een groep activisten, maar helemaal zeker weet Mujagic het niet. „Ik vind het heel mooi. Een teken van empathie, respect voor de doden en erkenning vanuit die kant.” Het is een uitzondering. In 2005 beloofde het staalbedrijf dat er een museum zou komen in een van de gebouwen, maar door verzet van lokale autoriteiten is het nooit zo ver gekomen. „Nu is er een leeg gebouw, waar je overlevenden nodig hebt om het verhaal te vertellen, maar uiteindelijk zullen wij allemaal verdwijnen van deze aarde. Daarom heb je musea nodig. Zodat mensen zich kunnen inbeelden wat er op die plek is gebeurd en ervan kunnen leren. Zo kom je tot verzoening.” En dat geldt net zo goed andersom, benadrukt Mujagic. Maar hij heeft het opgegeven om hiervoor te strijden, het kost hem mentaal te veel energie.

De jonge fotograaf Saljic hoopt met zijn fotoproject ook een boodschap over te brengen aan de slachtoffers en overlevenden van de kampen. „Dat de jongere generatie het niet zal opgeven om deze geschiedenis te onderzoeken en door te vertellen.”


Lees ook

deze reportage over het pro-Russische sentiment in Bosnië en Herzegovina

Demonstratie van Bosnische Serviërs bij rechtbank in Sarajevo