Eerder dit jaar maakte voor het eerst in de geschiedenis een commercieel ruimtevaartuig een zachte landing op de maan. Het is slechts een van tientallen geplande missies naar onze enige natuurlijke satelliet, die vooral sinds er in 2009 water werd ontdekt in een stroomversnelling zijn gekomen. En de missies worden niet langer alleen onder de auspiciën van overheidsorganisaties uitgevoerd: sinds de Amerikaanse overheid in 2015 het delven van buitenaardse grondstoffen voor eigen gewin mogelijk maakte, schieten de start-ups als paddestoelen uit de grond (en de ruimte in).
Als bij de lezer alarmbellen gaan rinkelen bij de gedachte aan de toekomstige exploitatie van hemellichamen, vindt die een medestander in dichter, schrijver en theatermaker Marjolijn van Heemstra. In het kader van de Maand van de Filosofie schreef ze in 2023 het essay Wat is ruimte waard, waarin ze de ontwikkelingen en gevaren rond mijnbouw op de maan uit de doeken doet. Met haar nieuwe voorstelling Maankoorts vertaalt ze die tekst naar het theater – wat helaas weinig toegevoegde waarde blijkt te hebben.
Het probleem is tweeledig. Ten eerste doet Maankoorts nauwelijks iets om het essay artistiek te transformeren. De beste voorstellingen van Van Heemstra (Family ’81, Mahabharata, Zohre) dreven op een ontmoeting tussen de theatermaker en een of meer mensen, die live of via videoverbinding tegenspel aan haar gaven. Het stelde Van Heemstra in staat om zichzelf tot personage te maken, haar blinde vlekken of onverkwikkelijke eigenschappen te overdrijven, en in de confrontatie met de ander tot nieuw inzicht te komen.
Lees ook
Wie beschermt straks de sterren als we ze zijn vergeten?
Kennisoverdracht
Die dramatische gelaagdheid is in Maankoorts afwezig. Van Heemstra staat alleen op het podium en vertelt. Afgezien van een aardige theatrale vondst aan het slot van de voorstelling blijft het bij kennisoverdracht en filosofische overpeinzingen, een vorm die niets bijdraagt aan wat er al op papier staat. De voordracht van Van Heemstra wordt ondersteund door videoprojecties en het ingenieuze decor en lichtontwerp van Julian Maiwald, die uit geometrische vormen een bewegende planetaire constellatie optrekt. De te letterlijke visuele vertaling van het thema van de voorstelling maakt het echter vooral tot een hol spektakel, een fletse kopie van het majestueuze hemellichaam dat we iedere nacht in de lucht kunnen zien.
Ten tweede gaat er in de bewerking van de tekst naar een monoloog nogal wat detail en gelaagdheid verloren. Omdat Van Heemstra grotere stappen moet maken raakt de nuance van haar betoog zoek – veelvuldig komt ze al met de morele verontwaardiging over de exploitatie van de ruimte voor ze goed en wel heeft uitgelegd wat de gevaren nu eigenlijk zijn. De theatermaker snijdt een groot aantal interessante zaken aan maar werkt ze geen van alle uit, waardoor de juridische, wetenschappelijke en ethische dimensies van haar onderwerp onduidelijk blijven. Het gebrek aan bronvermelding draagt ook bij aan het gevoel van willekeur: de ideeën die Van Heemstra met ons deelt lijken nu veelal uit haar eigen koker te komen, terwijl ze getuige het essay gebaseerd zijn op gesprekken met uiteenlopende experts.
Maankoorts wordt zo vooral een tantaluskwelling: zowel je honger naar kennis als die naar een kunstzinnige ervaring blijven ongestild.