Al van verre is te zien dat de BunkerToren in Eindhoven niet de zoveelste form follows finance-woontoren in Nederland is. Niet een simpele rechtopstaande balk met vier eendere rastergevels, maar een kloek, taps toelopend, honderd meter hoog gebouw met vier verschillende gevels.
Toch is de BunkerToren, ontworpen door Nanne de Ru en zijn bureau Powerhouse Company, niet ‘een trots ding waarvan elke centimeter omhoogrijst’, zoals de Amerikaanse hoogbouwpionier Louis Sullivan in 1896 een wolkenkrabber definieerde. Integendeel, de gevels van de BunkerToren hebben modernistische, horizontale ‘bandramen’ die het gebouw nog breder doen lijken dan het al is.
Ook in een ander opzicht wijkt de BunkerToren af van de gebruikelijke, armzalige hoogbouw in Nederland. De woontoren met 210 koop- en middelhoge huurappartementen in vele soorten en maten is geen solitaire dikke balk in de open ruimte, maar is versmolten met de Bunker, zoals Eindhovenaren het langgerekte, vroegere studentencentrum uit 1969 aan de President Kennedylaan noemen.
Toen de Bunker, een brutalistisch gebouw van de legendarische architect Hugh Maaskant (1907-1977) in 2017 in onbruik raakte, leek het vervallen, zwart vervuilde studentencentrum van béton brut (ruw beton) rijp voor de sloop. Maar als liefhebber van Maaskants robuuste, no nonsense-gebouwen als het Provinciehuis in Den Bosch maakte Nanne de Ru een plan voor nieuwbouw waarin de beeldbepalende delen van de Bunker behouden blijven.
De Bunker blijkt een van de topwerken van het Nederlandse brutalisme uit de jaren 1955-1980
Mastaba’s
En dus rijst de BunkerToren nu omhoog op de plek waar eens de mensa was in het centrum voor de Eindhovense studentenverenigingen. Aan weerszijden wordt de woontoren omgeven door de oude betonnen mastaba’s (afgeknotte piramides) die van de Bunker zo’n opmerkelijk gebouw maken. Onder het complex is een parkeergarage gebouwd, zodat de desolate asfaltvlakte rondom het studentencentrum kon veranderen in een nu nog onvoltooid parkje aan de rand van de bloemkoolwijk Woensels Watermolen.
Nu de mastaba’s en de overige gespaarde delen van de oudbouw zijn verbouwd tot kantoren en woningen en het ruwe beton weer fris oogt, blijkt de Bunker een van de topwerken van het Nederlandse brutalisme uit de jaren 1955-1980, de betonstijl die de afgelopen jaren een opmerkelijke herwaardering heeft doorgemaakt.
Het eens zo grimmig ogende studentencentrum biedt tal van verrassende details. Zo lichten her en der knalblauwe en -oranje vlakken van mozaïektegeltjes op in het exterieur en steken er rare, nutteloos ogende muurtjes van korrelbeton uit de schuine gevels. In het beton zijn mooie patronen te zien: het zijn de afdrukken van het hout van de betonbekistingen die gebruikt zijn bij de bouw.
Ook het interieur biedt verrassingen na de renovatie waarvoor Maaskants oorspronkelijke ontwerp richtinggevend was. Zo oogt het restaurant met zijn met donkere latten beklede wanden én plafonds onverwachts als een gezellige skihut, compleet met een enorme open haard.
Ode aan Maaskant
Met zijn banden van ramen en granieten gevelbekleding is het exterieur van de BunkerToren onmiskenbaar een ode aan het werk van Maaskant. De ‘grootste architect van Nederland’ – Maaskant was ruim twee meter lang – gaf zijn kantoorgebouwen tenslotte bijna altijd bandramen.
Maar terwijl Maaskant nooit terugdeinsde voor meedogenloze monotonie en bijvoorbeeld de twee plompe torens van het World Fashion Centre langs de ringweg van Amsterdam steeds dezelfde bandramen gaf, heeft de stompe BunkerToren gevels met granieten banden die naar boven toe steeds smaller worden. Hierdoor hebben de appartementen op de bovenste van de 32 etages bijna geheel glazen gevels. En terwijl de granieten banden in de voorgevel de overhand hebben en zo de BunkerToren een tamelijk gesloten aanzien geven, domineren in de achtergevel juist de band-ramen. Zo is de BunkerToren een januskop geworden met twee verschillende gezichten.
Nieuw en oud vormen in de BunkerToren een prachtig neo-brutalistisch geheel. Dat komt niet alleen door de gevelbekleding van Spaans graniet dat bijna de kleur heeft van nieuw beton, maar ook door de onderbouw in de vorm van een gigantische mastaba.
Wie vlak voor de joyeuze ingang van de BunkerToren in de nieuwe mastaba omhoog kijkt, ziet de toren op zijn mooist. De drie bouwdelen van de toren op de mastaba-onderbouw zijn iets ten opzichte van elkaar zijn gedraaid en springen bovendien telkens iets terug. Hier, van onderen gezien, oogt de toren als een vreemde bergtop.
Zaal na zaal sprankelt de abstracte kunst van de muren in de tentoonstelling van Hans Arp en Sophie -Taeuber-Arp, tot in de tiende ruimte. Daar slaat de sfeer om. In dit uitgestrekte overzicht van wederzijdse inspiratie tussen beide avant-gardisten, doet in deze zaal een groot verdriet zijn intrede. In een schilderkunst die er zelf niet droevig uitziet.
Integendeel. Links hangt een vortexachtige compositie die Sophie Taeuber-Arp schilderde in 1942, zwarte cirkels met diagonale kleuraccenten. Dat inspireerde haar man Hans Arp tot de cirkelvormen rechts ervan, ergens tussen 1945 en 1949 gemaakt. En daar zit hem de pijn. -Taeuber, zijn muze en grote liefde, was namelijk in 1943 overleden. Tijdens een logeerpartij bij vrienden was er iets verschrikkelijk misgegaan met een kachel, met een fatale koolmonoxidevergiftiging tot gevolg. Verteerd door verdriet zou Arp naar haar proberen te reiken via de kunst, over de dood heen. Dat zie je dus in deze twee werken: een dialoog van geliefden, maar dan zonder dat zij kan antwoorden.
Het is een breuk in dit overzicht in het Bozar dat zo vol is van kleur, optimisme, scheppingsdrang en wederzijdse inspiratie. En het is zo begrijpelijk dat hij dat laatste bleef zoeken ook na haar dood. Lastig is alleen de manier waarop. Want wat hij óók ging doen, was dat hij zich haar werk ging toe-eigenen: opnieuw uitvoeren, of verscheuren en verknippen voor nieuwe creaties – te zien in twee eenzame en rommelige slotzalen. Dat is toch wat twijfelachtig. Hij deed het echt oprecht uit liefde. Maar, hoe ver mag je gaan met andermans artistieke nalatenschap?
Anti-kunst
Om dat te beantwoorden moeten we eerst terug naar het begin. Naar 1915. De Eerste Wereldoorlog is een schok voor iedereen. Alle fatsoen, alles ligt in duigen. Vanwege die ravage gooiden kunstenaars ook de kunst om en zo ontstond Dada, met een hoofdrol voor de Duitser Hans Arp (of Jean, hij was als Elzasser tweetalig). Dat gebeurde in Zürich, waar hij heen was gegaan om de dienstplicht in Duitsland te ontlopen. Gewoon doorschilderen zou een schijnvertoning zijn nu de wereld in brand stond, en dus streefde Dada naar een anti-kunst. Daarvoor hanteerden ze underdogmaterialen zoals papier en textiel. Arp exposeerde wandkleden van bruine abstracte vormen bij Galerie Tanner. En wie stapte daar binnen: Sophie Taeuber.
Geboren en getogen in Zwitserland was Taeuber opgeleid in de toegepaste kunsten, vooral de textielkunst. Die gold als traditioneel huiselijk, niet als anti-kunst. Ze ontwierp kussenslopen, maar zocht meer. Zo belandde ze in de Dada-scene en ging bij het mede door Arp opgerichte absurdistische Cabaret Voltaire abstracte dans uitvoeren. Zij en Arp vonden elkaar in de kunst, en in de liefde. Met haar borduurpatronen van kleurige rechthoeken inspireerden ze elkaar tot bijna identieke borduursels: rechthoeken in rood-bruin-grijs, warme tinten. „Uitgesproken mooie kleuren”, riep een recensent verrukt over Arps borduurwerk.
Kunst moet in elk aspect van het leven zitten, vonden ze allebei
In Bozar hangen hun creaties tegenover elkaar: zijn zware donkere kleden uit 1915 kijken uit op haar lichte geometrische tekeningen uit 1916. Taeuber vestigde zich als succesvol textielkunstenaar, maakte kussens, kettingen, tekende composities van dynamische evenwichten. Kunst moet in elk aspect van het leven zitten, vonden ze allebei. Zij werkte geometrisch, maar Arps beeldtaal werd juist meer amorf, onder invloed van bladeren die hij wandelend in de natuur vond. Daarmee ging hij reliëfs maken, aangemoedigd door Taeuber die zijn tekeningen dan weer in borduurpatronen vertaalde.
En zo bleef het: inspiratie over en weer. Allebei werkten ze merendeels geheel abstract, experimenterend met textiel, papier, hout en meer. Dat is in het Bozar te zien in een klassiek chronologische opstelling, een opsomming van veel kunst en nog meer kunst, hooguit wat ritmisch opgehangen om de dynamiek ervan recht te doen. Door die wat droge opzet kom je niet te weten of het bijvoorbeeld een beetje aardige mensen waren – het schijnt van wel trouwens – maar alle aandacht gaat uit naar de kunst, en wat blijkt: híj is goed, maar zíj is grandioos.
Gelijken
Die kunst ontwikkelden ze eerst tijdens hun reislustig bestaan, maar in 1929 settelden ze zich in een atelierwoning ten zuiden van Parijs. Zij ontwierp het pand, zoals ze ook hun correspondentie voerde en hem weghield van dagelijkse beslommeringen. Dus, artistiek waren ze elkaars gelijken maar behielden toch iets van een traditionele rolverdeling.
Daar in Parijs ging hij met verscheurd papier een eigen interpretatie van collages maken. Zij ging wandkleden weven, waarvandaan de overstap naar schilderkunst snel was gemaakt: rechthoeken en cirkels, de schijnbaar wiskundige strengheid doorbrekend met één cirkeltje dat net uit de pas loopt. Prachtig is het, bijvoorbeeld haar Zes aparte ruimtes uit 1939. Het zijn enkel rechthoeken en lijnen, maar zo mooi dat je je afvraagt hoe ze hiertoe kwam. Talent, uiteraard, maar haar textielverleden kan ook een belangrijke factor zijn geweest. Veel textielkunstenaressen, ook bij het Bauhaus, bereikten namelijk artistiek hoge niveaus vanwege de beperking van het borduur- of weefraam.
Dat klinkt tegenstrijdig, maar het is misschien het beste uit te leggen met de teksten van Taeuber-Arp (zo noemde ze zich na hun trouwen in 1922). Zij schreef namelijk in de jaren twintig instructies voor het tekenen van patronen, toen ze borduurles gaf. Bijvoorbeeld: teken een vierkant en splits het op natuurlijke wijze. Klinkt simpel, maar, wat is natuurlijk? Zulke oefeningen (ook cirkels, driehoeken, onnatuurlijke splitsingen) betekenen een eindeloos gepuzzel op millimeters. Dat maakt het ook een kunst zonder uitvluchten. Zoek de perfecte compositie in die kooi van de geometrie – de kooi van het borduurraam. Vind je die, dan heb je een kern te pakken. Zo zag Taeuber-Arp ornamenten: de basis van elke schepping. En haar werk in het Bozar onderstreept haar gelijk.
Zij en Arp bleven elkaar inspireren en begonnen eind jaren dertig zelfs ‘duo-kunstwerken’: samen schilderen, tekenen, sculpturen maken. Hun kunst werd dus nog inniger, al zitten we dan wel al in de negende ruimte van de tentoonstelling, en in de volgende gaat het mis.
Verfrommeld
Daar hangt het ontroerende tweeluik van Taeuber-Arps compositie uit 1942 en Arps latere toevoeging, in sowieso een bedrukte zaal over de jaren 1940-’45. Dat er toch weer een wereldoorlog was uitgebroken, dat drukte zo zwaar op Arp dat hij in 1940 in een artistieke impasse belandde. Zijn creaties bestonden uit verfrommeld pakpapier waarvan hij de kreukels met zwarte en witte verf ging accentueren. Dat past in de dadaïstische liefde voor het toeval, maar het ziet er compleet ongeïnspireerd uit.
Ook zie je er dat ze de oorlog verschillend beleefden. Taeuber-Arp maakte zich ernstig zorgen om Arp die in een depressie leek te zijn beland, maar haar kunst bleef zich wel ontwikkelen. Nu met lijnen: golvend, naast rechte strepen, een ritmische dans. Ze hadden vanwege de oorlog Parijs verlaten voor Zuid-Frankrijk en waren niet zoals veel vakgenoten naar de Verenigde Staten gegaan. Hadden ze dat maar wel gedaan. Dan was Taeuber-Arp niet gaan logeren bij die kapotte kachel en was ze er niet overleden.
Arp was er kapot van. Zijn artistieke impasse kreeg verlammende proporties. Afgezien van een grote witte assemblage die hij kort na haar dood aan haar opdroeg, kwamen jarenlang enkel wat grijzige gouaches uit zijn handen, compleet nietszeggend. Het was op.
Wat hem wel lukte, was om haar te eren met exposities en publicaties, waaronder een grote oeuvrecatalogus. Hij wilde haar ster laten schijnen, bezong haar in gedichten, liet haar atelier intact als een museaal mausoleum. Hij deed alles voor haar nalatenschap, ook nadat hij in 1959 was hertrouwd.
Maar, hij deed dus nog meer. Voor nieuwe creaties verknipte hij haar afgedankte gouaches en verscheurde hij hun duo-tekeningen. Ontwerpen van haar ging hij uitvoeren met andere kleuren en in grotere afmetingen, waardoor ze hun fijnzinnigheid verloren.
De kunstgeschiedenis houdt van hokjes en daar kleurde ze buiten. Dan pas je er dus niet in
Dus, hij eigende zich haar kunst toe, zonder haar toestemming te kunnen vragen. Dat is lastig. Want het is, enerzijds, zo begrijpelijk. Hij bedoelde het zo goed. Wie een geliefde verliest, kan zo intens aan haar denken dat ze nabij lijkt te zijn, alleen praat ze nooit meer terug. Wat nou als dat wel mogelijk is? Misschien lukte het Arp om via haar kunst toch ‘samen’ te blijven scheppen. Hij handelde uit liefde, maar wel een liefde waarin hij het laatste woord had. Een scheppende symbiose, waarin hij haar ook uitwiste. En uiteindelijk werd hij beroemd, zij stukken minder.
Daarin speelt meer mee. De avant-garde werd na de oorlog gezien als een mannelijk fenomeen, waar vrouwen geen plek in hadden. Vrouwelijke avant-gardisten werkten bovendien vaak op meerdere artistieke terreinen – voor Taeuber-Arp ook interieurarchitectuur, marionetten, dans. De kunstgeschiedenis houdt van hokjes en daar kleurde ze buiten. Dan pas je er dus niet in.
Verder werd de geschiedenis van de moderne kunst een ratrace: het ging om vernieuwing. Wie het radicaalst tot nieuwe kunst kwam, belandde in de canon. Arp was Dada-voorman, plekje verzekerd. Terecht. Maar: háár talent was groter. En dat is in alle glorie te zien in dit grote overzicht. Hier schijnt haar ster. Dat is de gerechtigheid waar hij voor haar naar zocht, en die zij zo overduidelijk verdient.
Zangeres Davina Michelle kan hoog schoppen, hoog zingen, en heeft hooggeplaatste ambities. Michelle streeft een internationale carrière na, vandaar dat ze het grootste deel van haar liedjes in het Engels zingt. Na de aftrap in Paradiso zaterdag, vervolgt ze haar nieuwe tournee met een reeks optredens in Duitsland.
Davina Michelle (28) heeft de kenmerken van een ster: de stem, met zijn ongelimiteerde orkaankracht, een innemende houding op het podium, en doorzettingsvermogen. Daar gaan haar meeste teksten dan ook over: ‘Aiming for the stars’, ‘hold on’, ’Aim higher’.
De in Nieuwerkerk aan den IJssel, als Michelle Davina Hoogendoorn geboren zangeres werd rond 2018 bekend met covers van onder anderen Pink, en door de uitvoering van ‘Duurt Te Lang’, geschreven door Glen Faria, dat een grote hit werd en haar tot nationale popster maakte.
Voor haar net verschenen, derde album Higher schreef ze een verzameling poprocksongs waarin haar stem op de voorgrond staat. Die stem is als een goed ontwikkelde spierbal: indrukwekkend in zijn mogelijkheden, en soms een beetje ongenuanceerd. Toch is de expressie in een aantal nummers raak: in ‘Lullaby’ bijvoorbeeld glijdt ze soepel van rafelig naar fluwelig, naar keihard. Het vrolijke ‘All Is Ours’, met zijn jaren tachtig-synthesizermotief, zingt ze snel en opruiend in een spervuur van woorden.
Live was ‘All Is Ours’ een hoogtepunt, een van de eerste liedjes waarbij ze over het podium wervelde. Paradiso was niet helemaal uitverkocht, dat zal waarschijnlijk in Ahoy’, volgende maand, wel het geval zijn. In Rotterdam, de omgeving van haar geboortegrond, heeft ze veel fans. Maar het aantal aanwezigen lijkt haar niet uit te maken, Michelle zingt voor iedereen persoonlijk. Als een hartelijke tv-presentatrice leidde ze de nummers in: ’Okay lieve mensen’, legde de bedoeling van het liedje uit en barstte los in wild dansen met kickbox-bewegingen en wapperend haar.
Visueel was er weinig opsmuk. Maar muzikaal was er de mooie toevoeging van twee violen en een cello. Zo kreeg haar eigen band van vier personen, versterking in bijvoorbeeld ‘Higher’ en bij ‘No One Said It Was Easy’, de strijkers gaven een subtiele extra laag aan het rockgeluid.
Non-stop paradeerde Michelle, in wisselende korte rok en fetisj-achtige attributen, over het toneel. Maar ze was niet uitsluitend energiek. Zo riep ze met haar liedje ‘No Angel’ op tot zelfliefde (‘Okay lieve mensen?’) en als iemand je onderuit haalt dan zeg je ‘fuck you’. Ook de boodschap van ‘I Said No Sir’ is duidelijk: ‘Keep your hands off/ I’m the boss of these breasts and ass’. Het refrein, ‘I said no sir’, wordt toepasselijk ondersteund door een koor aan vrouwelijke proteststemmen.
Haar nummer ‘My Own World’ werd lang uitgebouwd, soepel aangedreven door de straffe slagen van drummer Sebastiaan Brouwers. En, verrassing, hier dook een citaat op uit Nirvana’s ‘Smells Like Teen Spirit’. Als het aan Davina Michelle ligt mag de vuistslag van de rock nooit ontbreken.
„Vind je het naspelen van hoe Obama en zijn gezinnetje campagne voerden voor het presidentschap ook niet een beetje mager voor een film over het thema kleur in 2024?” Halverwege de voorstelling Duizend aanslagen op de Obama’s richt acteur Urmie Plein zich gefrustreerd tot haar tegenspeler Michiel Blankwaardt. En als kijker denk je: „oh, ze hebben het dus zelf ook door?”
Tot op dat punt is de nieuwe voorstelling van Raymi Sambo Maakt namelijk nogal een beproeving. Vriendelijk leggen Blankwaardt en zijn ‘mede-initiatiefnemer’ Thijs Prein aan het begin van het stuk uit dat we te gast zijn bij de opnames voor een film over de aanloop naar en nasleep van het presidentschap van Barack Obama, waarbij vooral de relatie tussen de president en Michelle Obama (Plein) centraal zal staan. Prein zelf speelt Obama’s trouwe adviseur David Axelrod, die tevens dienst doet als therapeut voor het stel anno 2024, als ze in de visie van de makers flink uit elkaar zijn gegroeid vanwege de littekens die de politiek heeft nagelaten.
Het levert extreem clichématige scènes op die even goed dienst hadden kunnen doen in een willekeurige andere biopic over een gevierd politicus. De politieke standpunten van Obama worden genegeerd ten faveure van hoe er campagne wordt gevoerd, en Michelle Obama komt er al helemaal bekaaid vanaf: in plaats van een gelijkwaardige politieke sparring partner voor haar man wordt ze uitsluitend neergezet als moeder die zich zorgen maakt over het effect dat de politieke ambities van haar man op het gezin zullen hebben. Verbijsterend is ook dat Barack Obama wordt geportretteerd als gedweeë volgeling van Axelrod – Blankwaardt speelt hem volledig kleurloos, zonder een spoortje van de charme of retorische brille die de president kenmerkt.
Pas als Plein en haar vrouwelijke co-acteurs (Femi van Elshuis en Jaralsey Andrews, die de dochters van het echtpaar spelen) steeds meer in verzet komen tegen Prein en Blankwaardt begint het stuk interessant te worden. Van Elshuis en Andrews fungeren daarbij als de activistische katalysator die Plein nodig heeft om haar eigen stem steeds luider te laten klinken – de (veel te korte) discussies tussen twee generaties zwarte vrouwen zijn eigenlijk de interessantste passages in het stuk. De jonge acteurs hebben geen last van de neiging tot hagiografie van hun oudere tegenspelers en pleiten er onder andere voor om ook ruimte te maken voor de dronemoorden in Jemen, Syrië en Afghanistan waarvoor Obama verantwoordelijk was.
Prein vertegenwoordigt ondertussen de archetypische witte centrist, die zijn zwarte medemens graag het zwijgen oplegt om ‘polarisatie’ te voorkomen. Zo ontpopt Duizend aanslagen op de Obama’s zich steeds meer als een aanklacht tegen zichzelf: een pleidooi tegen kunstenaars en politici die zich te veel gelegen laten liggen aan de vraag of de ‘witte meerderheid’ aanstoot neemt aan anti-racisme en zwart zelfbewustzijn. Daarmee blijft de vraag echter: waarom dan niet al vanuit dat zelfbewustzijn vertrekken, in plaats van eerst nog zoveel ruimte te bieden aan een perspectief dat de makers zélf achterhaald en oninteressant vinden? Duizend aanslagen op de Obama’s maakt vooral hongerig naar een stuk waar vanaf moment één al de verpletterende kracht van de laatste vijf minuten wordt omarmd.
Lees ook
NRC-interview met hoofdrolspeler (en Colombina-winnaar) Urmie Plein uit 2023.