Strijd en vluchten motiveerden tot op het laatst de schilderijen van Jacqueline de Jong

Leeftijd weerhield Jacqueline de Jong niet om te blijven schilderen. Begin dit jaar, toen ze 84 was, zocht Nieuwsuur haar op in het Franse Bourbonnais, waar ze in 1996 met haar echtgenoot Thomas H. Weyland een landgoed had gekocht. Op de filmbeelden beweegt ze zelf stram en moeizaam, maar haar schilderijen ogen zwierig.

De laatste jaren woonde en werkte De Jong zowel in Nederland als in Frankrijk, waar ze in 2019 een oeuvreprijs had gewonnen. De Aware-prijs was een erkenning voor de decennia die ze actief was als schilder, beeldhouwer, tekenaar en graficus.

De Jongs loopbaan begon rond 1960, toen ze zich aansloot bij het situationisme, een beweging met een maatschappijkritische houding die tot het laatst haar werk voedde. Haar onderwerpen haalde ze uit de krant en van televisie: Oekraïne, Gaza, vluchtelingenstromen. Dat leed vertaalde ze naar schilderingen met steden waar felgekleurde vlammen uit slaan, met soldaten en vluchtelingenkampen.

Joods gezin

Vluchten, een belangrijk thema in haar werk, vormde ook het begin van haar eigen leven. Jacqueline Beatrice de Jong werd op 3 februari in 1939 in Hengelo geboren in een Joods gezin, dat halverwege de oorlog moest onderduiken. Een vlucht naar Engeland mislukte, met haar moeder ontkwam ze naar Zwitserland. Twee jaar na de bevrijding, toen ze acht was, keerden ze terug naar Hengelo, waarna ze in Enschede naar de middelbare school ging. Een diploma haalde ze niet. Dat vond ze „flauwekul” – liever wilde ze haar vleugels uitslaan.

Op haar achttiende mocht ze van haar ouders naar Parijs: het epicentrum van alles wat nieuw en spannend was. De Jong vond werk in de boetiek van Christian Dior, nam acteerlessen en besloot actrice te worden. Dat bracht haar naar Londen, maar haar acteercarrière werd geen succes en in 1958 keerde ze terug naar Nederland waar ze een baan kreeg in het Stedelijk Museum Amsterdam – als medewerker toegepaste kunst (1958-1960). Dat werd wél een succes, er ontstak een vonkje voor de beeldende kunst.

De charismatische directeur Willem Sandberg zwaaide destijds in het Stedelijk de scepter en ontdekte Cobra – en zo ontdekte ook De Jong de Cobra-beweging. In 1959 ontmoette ze de Deense kunstenaar Asger Jorn, een van de oprichters van de beweging, met wie ze een relatie kreeg die ruim tien jaar zou duren.

Cobra

Cobra was voor De Jong een kantelpunt: ze werd kunstenaar. Vanuit Cobra bestonden bovendien lijntjes met de Internationale Situationisten (SI), een maatschappijkritische en filosofische beweging, die mensen bleef inspireren: pas op voor de spektakelmaatschappij, pas op voor gezapigheid en de massamedia, durf zelf te denken, leef!

In 1960 sloot De Jong zich aan bij de SI. Van 1962 tot 1968 maakte ze The Situationist Times: een multi-disciplinair blad vol beeld en informatie dat zich niet gemakkelijk liet lezen, want gemakzucht moest vermeden worden. Heel even was zij de Nederlandse sectie van SI, nadat Constant Nieuwenhuys door SI-leider Guy Debord geroyeerd werd. Debord had het niet op kunstenaars en ook niet op veel andere mensen, en zou uiteindelijk zo’n beetje iedereen royeren. Ook De Jong was al lang uit de beweging geknikkerd, toen in 1968 de studentenrellen uitbraken in Parijs, waar ze sinds 1960 weer woonde en nu met affiches de protesten ondersteunde. Een euforische situatie, de stad was bijna in oorlog, vertelde ze in 2018 aan NRC, „heel intens”. ‘Le pouvoir au peuple’, schreef ze op een prent dat jaar, waar een rode massa triomfantelijk over een zwarte machthebber heenloopt.


Lees ook

‘We dachten in 1968: nu gaat de wereld beter worden’

Jacqueline de Jong

De protesten ebden weg, het leven ging door en De Jong was intussen in de jaren zestig gaan exposeren in Europa en de VS. Ze organiseerde Happenings en begon opdrachten te krijgen. Zo maakte ze muurschilderingen voor de Stopera in Amsterdam en een installatie voor de Nederlandsche Bank. Nadat ze in 1970 de Deense Cobra-kunstenaar Jorn had verlaten, kreeg ze een relatie met Hans Brinkman, de latere galeriehouder. Uiteindelijk trouwde ze met de advocaat Weyland, met wie ze samen lezingen gaf over intellectueel eigendoms- en auteursrecht. Hij overleed in 2009.

Meer aandacht

In de jaren 10 werd de aandacht voor haar werk eerder groter dan kleiner. In 2003 had het Cobra Museum haar al een overzichtstentoonstelling gegeven, in 2012 deed het Moderna Museet in Stockholm hetzelfde en het FRAC Occitanie Toulouse in 2018. In Nederland werd ze vertegenwoordigd door Galerie Dürst Britt & Mayhew in Den Haag. In 2019, het jaar van de Franse Aware-prijs, eerde het Stedelijk Museum Amsterdam haar met een groot retrospectief. Bezoekers konden haar soms door al die zalen zien wandelen, klein en frêle tussen die gigantische schilderijen.

Daarmee omringde ze zich ook in haar atelier in Frankrijk. En ze vond het fijn dat ze ook op haar 84ste nog kon schilderen, vertelde ze in Nieuwsuur. „Ik ben natuurlijk héél bang dat ik dat op een dag niet meer kan. Want het is wel datgene wat mij het meest stimuleert in mijn bestaan,” zei ze, zittend in een wereld van verf. „Ja, als ik het zo bekijk is het toch wel een noodzaak om te blijven leven en te ademen.” Dat heeft ze lang kunnen doen. Ze overleed afgelopen zaterdag.