Kleindochter Sanne Boevé stuurt na ons gesprek een video van haar opa. Hij staat in zijn toilet – ‘het kleinste museum van Almere’ – met een vriendin van Boevé. De muren hangen vol foto’s en andere herinneringen. De oud-politieman wijst naar een straatnaambordje en vertelt in het filmpje glunderend hoe hij met zijn ‘halfzatte kop’ het bordje Bivak heeft gejat. „Gewoon de paal uit de grond gerukt en dat bordje er thuis afgehaald.” Hij vertelt ook hoe hij aan het huisnummerbordje 2 is gekomen, het huisnummer dat op zijn tijdelijke woning prijkte. In het toilet wordt hard gelachen.
Het Bivak, een naam die door Leeman was bedacht, was een kampement met acht luxe stacaravans. Het water uit de kraan was soms roestig. Iedereen had een gastank achter de caravan en er was slechts één toegangsweg. Hier woonden eind 1975 de kwartiermakers van Almere. „Die mensen waren uitgezocht door landdrost Will Otto, zeg maar de burgemeester van het nog fictieve Almere”, vertelt geschiedschrijver en vriend Jak Boumans. „In het kampje woonden mensen die voor de GGD werkten, voor een elektriciteitsmaatschappij, voor de PTT, de politie en een bode van de Rijksdienst IJsselmeerpolders.”
Wim Leeman was in 1973 gepromoveerd tot rayoncommandant van de Zuidelijke IJsselmeerpolders, het gebied tussen de Knardijk en de Hollandse Brug. De plek waar Almere moest ontstaan. „Wim was een natuurman dus hij genoot van de ruigte en de elementen. En vond het heerlijk om in zijn Land Rover rond te scheuren”, vertelt Boumans. „Toen het gebied één grote bouwplaats werd, moest hij samen met zijn twee collega’s aan de bak. Vanaf dat moment kreeg hij te maken met diefstal en andere misdrijven. Tot die tijd had hij geen donder te doen. Ja, hij beboette wel eens een stroper. Of controleerde iemands visakte. Maar dat was het wel.”
Voor Leeman kwam de promotie op een perfect moment. De geboren Utrechter was in 1970 vanwege zijn werk met zijn gezin naar Lelystad verhuisd. Daar liep zijn huwelijk op de klippen. Bij toneelvereniging Isolemento ontmoette hij de dertien jaar jongere Don van der Woude en samen vertrokken zij naar het Bivak. Niet veel later trok zijn jongste dochter Nicolet bij hen in. „Mijn oudste zus woonde al zo’n beetje op kamers en is daarom niet meegegaan”, vertelt zij. „Scheiden was in die tijd heel bijzonder, en bij je vader wonen helemaal. Ik had het heerlijk. Ik weet nog dat ik was gevallen en naar huis rende. Don omhelsde mij waarop ik haar bedankte; ze was zo lief. Dat kende ik helemaal niet.”
„Wim was een natuurman dus hij genoot van de ruigte en de elementen”
Nicolet Leeman noemt haar vader zorgzaam. Stoer. Een levensgenieter. Diplomatiek ook. En iemand die zijn kinderen alle vrijheid van de wereld gunde. „Hij vond het fantastisch toen ik op mijn 25ste op cruiseschepen ging werken en jarenlang weinig thuis was”, vertelt zij. Een heel andere reactie dan die van zijn ouders toen hij naar Engeland wilde omdat hij een Engels meisje had ontmoet. Zijn ouders wilden daar niets van weten. „Zijn vader dreigde zelfs dat zijn moeder het niet zou overleven als haar enige kind naar Engeland zou gaan. Heel manipulatief.”
Verkeerspolitie
Wim Leeman groeit op in de Utrechtse Geuzenwijk. Zijn vader is kleermaker en zijn moeder huisvrouw en rechterhand van haar man. De familie heeft het goed. Zelfs de eerste jaren van de oorlog. Eind 1944 wordt het steeds lastiger om aan eten te komen. En wordt zijn vader opgepakt bij een razzia en naar Zevenaar getransporteerd om daar loopgraven en tankgrachten voor de Duitsers te gaan graven. Als Wim en zijn moeder via een briefje van vader horen dat er in Zevenaar wél voedsel is, gaan ze samen met een vriendje van Wim die kant op en wonen maandenlang in een kelder van een villa. Voor het vertrek uit Utrecht geven ze de sleutel van hun huis aan een buurvrouw. Als op 7 mei 1945 Utrecht wordt bevrijd, loopt het gezin terug naar de Domstad. Daar wacht een leeggeroofd huis. Er ligt alleen nog een tafelkleed. Zelfs de tulpenbollen in de tuin zijn verdwenen.
Na de oorlog gaat Leeman naar de ambachtsschool. Zoals veel jongens in zijn omgeving komt hij bij het Werkspoor terecht, de Utrechtse fabriek waar treinen, bruggen, trams en bussen werden gemaakt. Wims hart ligt bij de politie. Vooral de verkeerspolitie. Hij is dolblij als hij op z’n 28ste aan de opleiding kan beginnen. „Mijn vader was niet van de burenruzietjes en dat soort gedoe”, vertelt dochter Nicolet. „Mooi gepoetste auto’s en paarden trokken hem veel meer. Het verkeer is in zijn carrière de rode draad geweest.”
Als zijn werk in Almere steeds meer gaat bestaan uit ‘gedoe met mensen’, gaat hij in zijn geboortestad werken als hoofd van de Verkeersgroep van de Rijkspolitie. En een paar jaar later wordt hij plaatsvervangend groepscommandant van de Verkeersgroep in Amsterdam. Omdat hij per se commandant wil worden vóór zijn pensioen, verhuist hij voor die baan naar Middelburg. „Niet echt een succes”, zegt zijn dochter. „Hij had niks met Zeeland en ook niet met de Zeeuwen.” Op zijn 59ste gaat Leeman vervroegd met pensioen en verhuist met Don naar Drenthe.
„Mijn opa begon daar een kleine boerderij. Don was van de tuin en hij van de dieren”, vertelt kleindochter Sanne. Pasen in Drenthe is een groot feest. Drie weken voor de familie arriveert, stopt Wim eitjes in de broedmachine zodat de kuikentjes uit de eitjes kruipen als de familie Pasen komt vieren. Wim en Don gaan veel op reis. „Naar Zuid-Afrika, Sri Lanka, Maleisië, Indonesië en Thailand”, vertelt Boevé. „Verre reizen, maar niet heel avontuurlijk. Ze zaten vaak een paar maanden op dezelfde plek. Mijn opa was avontuurlijk, maar wel binnen de kaders.”
Twintig jaar geleden keren de twee terug naar Almere. In 2016 overlijdt Don. Nadat de relatie van Boevé dat jaar is gestrand, gaat zij elke dinsdag bij haar opa eten. „Vaak nam ik vrienden of collega’s mee. Zij genoten van zijn verhalen, de fotoboeken en zijn gastvrijheid.” Tijdens corona verslechtert de gezondheid van de oud-politieman en in 2023 verhuist naar een woonzorgcentrum. Daar overlijdt Wim Leeman op 24 mei, 94 jaar oud.