Het Nieuwe Instituut krijgt geen vierjarige gemeentesubsidie meer, een recordaantal nieuwkomers in de gemeente Rotterdam krijgt het wel. Dat staat in het cultuurplan ‘Verandering Verankerd’, van een door cultuurwethouder Said Kasmi (D66) ingestelde adviescommissie. In het advies wordt meer ruimte gegeven aan organisaties die met hun aanbod nieuwe Rotterdamse doelgroepen bereiken.
Opvallend bij het advies over de grotere instellingen is het oordeel over het Nieuwe Instituut, een museum voor architectuur, design en digitale cultuur. De instelling krijgt geen vierjarige subsidie, tenzij de gemeente Rotterdam het budget voor cultuur uitbreidt. Als dat gebeurt, kent het advies 100.000 van de aangevraagde 250.000 euro toe.
Het advies is kritisch op het instituut: de waarde voor de stad, haar bewoners en de discipline wordt als „zwak” beoordeeld. Het instituut wil voor de verbinding met de stad een stadsprogrammeur aanstellen, maar het advies vindt die functie onvoldoende geloofwaardig uitgewerkt en noemt het „opmerkelijk” dat het museum „kennelijk nu pas de verbintenis met de stad wil intensiveren”.
Het is onwaarschijnlijk dat het Nieuwe Instituut subsidie zal ontvangen. Cultuurwethouder Kasmi, aan wie het cultuurplanadvies 2025-2028 vrijdag is overhandigd, bevestigt dat er weinig ruimte is in de gemeentebegroting voor cultuur.
Lees ook
Cultuurwethouder Utrecht over omstreden subsidieadvies: ‘Het moet niet gaan om wie de luidste stem heeft’
Verspreiding
23 nieuwkomers krijgen in het advies vierjarige cultuursubsidie toegekend. De commissie zegt ernaar te hebben gestreefd het cultuuraanbod beter over de wijken te verspreiden. Nieuwkomers zijn onder andere stichting Wijkcollectie, Rotterdam Arab Film Festival, Roffa Mon Amour, en NANOEK.
Erg vruchtbaar in Rotterdam is de impulsregeling gebleken, een gemeentefonds dat beginnende organisaties op weg helpt. Twaalf organisaties uit die regeling hebben een aanvraag ingediend die een positief advies hebben gekregen. Maar de gemeente Rotterdam schaft de regeling juist af, met ingang van 2025. Mei Li Vos, voorzitter van de adviescommissie, hoopt dat de gemeente daar wel iets voor in de plaats stelt: „Helemaal niks doen om je nieuwe makers een zetje te geven, dat is wel heel mager. Voor je het weet gaan ze naar een andere stad, dat wil je niet hebben.”
Het beschikbare budget van 48 miljoen euro in Rotterdam was overvraagd: er was plek voor 106 van de 140 aanvragen, dat zijn er twaalf meer dan in voorgaande periode, maar die 106 organisaties krijgen niet allemaal het volledige bedrag toegekend dat ze hebben gevraagd.
Acht grote Rotterdamse instellingen vallen buiten het advies, zij worden gefinancierd vanuit de Rotterdamse Culturele Basis. Die subsidie van in ruim 53 miljoen gaat naar onder andere Kunsthal Rotterdam, Museum Boijmans Van Beuningen en Theater Zuidplein.
Pashchenko stuwt het verhalende drama in Mozarts pianoconcerten
De klank van de fortepiano kan niet iedereen bekoren, maar onder de handen van de Russische Olga Pashchenko krijgt dat instrument iets onweerstaanbaars. De nagebouwde Anton Walter-vleugel groeit uit tot een personage. Haar eerste noten na de stormachtige inleiding van Mozarts Twintigste Pianoconcert tonen al meteen een kwetsbaar karakter dat tastend een weg lijkt te zoeken door een duister doolhof.
Goed, die aan angst grenzende opwinding is een wezenlijk bestanddeel van de muziek zelf, maar niet iedereen weet deze gevoelens te ontsluiten. Het concert markeerde in 1785 een ommekeer: Mozart zette het voorheen vaak hoffelijke gesprek tussen vleugel en orkest onder hoogspanning. In de toelichting laat Pashchenko optekenen dat de toonsoort van dit stuk, d-klein, niet alleen de vrouwelijke melancholie belichaamt, maar door Mozart meestal ook werd gebruikt om in zijn opera’s de woede van zijn heldinnen te benadrukken.
Pashchenko deelt met Mozart een diep begrip van het theatrale, niet in de zin van opzichtig uiterlijk vertoon, maar van de filosofische en emotionele diepte van het menselijke drama. In dit Twintigste Pianoconcert en daarna het 23ste ontvouwen zich abstracte – want woordloze – verhaallijnen waarin we onze eigen worstelingen kunnen terugvinden: de angsten, liefdes en vreugden.
Pashchenko bezit de uitdrukkingskracht en dynamiek om vorm te geven aan deze eeuwige strijd tussen binnen- en buitenwereld. Ze bespeelt vrijwel alle toetsinstrumenten – klavecimbel, orgel, fortepiano en de moderne vleugel – waardoor je haar zou kunnen vergelijken met een schilder die in staat is elke bestaande kleur te mengen.
Het voordeel van een historische fortepiano boven de hedendaagse Steinway is dat Pashchenko iedere stem individueel kan laten horen. Dat blijft het verschil tussen de parallel lopende snaren in Mozart-vleugels en de elkaar kruisende in moderne instrumenten. In dat laatste geval kunnen tonen klonteren. Dat is bij felle passages alleen te vermijden door gas terug te nemen, terwijl het vaak de bedoeling is om dan voluit te gaan.
Op haar kopie van een fortepiano uit 1792 kan Pashchenko dramatisch alle kanten uit zonder dat ze zich hoeft in te houden. Die wendbaarheid geldt ook voor het Vlaamse barokensemble Il Gardellino, dat zij vanachter de vleugel aanvuurt. De verhaallijnen doemen helder op, zonder aan mysterieuze aantrekkingskracht te verliezen. Het is misschien ietwat te vergelijken met een rotskust waar een zonnestraal je plotseling een blik diep onder de oppervlakte kan gunnen. Terwijl voor ons oog de zanderige Noordzee dit licht niet in zich laat doordringen, maar het enkel weerkaatst.
Dat is de schoonheid van muziek: er zijn geen woorden om haar te beschrijven, dus dwingt ze ons in metaforen om haar heen te cirkelen. Het stuwende spel van Pashchenko en Il Gardellino prikkelt die verbeelding.
Joost Galema
De plaat van Lil Yachty en James Blake werkt als je naakt durft te luisteren
Kunst zou je zo naakt mogelijk en in al haar eerlijkheid moeten ervaren. Niet letterlijk (alhoewel, waarom niet), maar figuurlijk: zonder onderzoek vooraf, zonder kennis, misschien zelfs zonder vooroordeel. Dat is lastig, zeker als het aankomt op artiesten met een geheel eigen sound. Verwachtingen scheppen nu eenmaal oordelen. Zo ook bij Bad Cameo, het nieuwe album van Lil Yachty en James Blake. Een bizarre samenwerking, en toch ook weer niet. Yachty met zijn Atlanta bubblegum trap (een zoet subgenre van hiphop, van beats met complexe hi-hats en snares), tegenover de breekbare electromelancholie van de Britse singer-songwriter Blake. Twee krachten die elkaar afstoten, maar in het afstoten een energie teweegbrengen die raakt.
Grammy-winnaar Blake brak wereldwijd door als onverwacht populaire samenwerkingspartner van artiesten als Jay-Z, Beyoncé en Kendrick Lamar. Lil Yachty (alias van Miles McCollum) op zijn beurt, trok hiphop met generatiegenoot Lil Uzi Vert de wereld van psychrock in, niet zelden met ronkende jersey club beats als onderzetter. Die tocht werd niet hem niet door iedereen in dank afgenomen, zeker niet door ‘hiphop old heads’, zoals Yachty zijn voornaamste critici graag noemt.
Als de grenzen tussen genres met potlood getrokken zijn, kun je met recht stellen dat Blake en Yachty veelgebruikte gummetjes zijn. En toch is zelfs voor hen Bad Cameo een onbekende afslag, zoals Yachty in een interview zei. De albumcover symboliseert de poging van deze werelden om elkaar te vinden: een gedekte tafel van bovenaf gefotografeerd, met een bord bonen en kop thee voor de Britse Blake en een witte beker met paarse lean, de onder Amerikaanse rappers populaire psychedelische drank, voor Yachty.
Dat thee en lean goed samengaan blijkt vooral op de eerste paar tracks van het album. De beat van ‘In Grey’ is interessant en getuigt van grote productiekwaliteiten van zowel Blake als Lil Yachty. De beat bouwt langzaam op, van een gevoelig, klein, ingetogen acid-achtige pianomelodietje naar een jersey clubbende explosie van baslijnen. De warme kop thee die Blake er met zijn breekbare stem overheen morst, voelt gek genoeg op z’n plaats.
Zeker als die de track overloopt in het romantische, liefdesverdrietige ‘Midnight’. Dit nummer neemt halverwege een tempo aan dat doet denken aan de soundtrack van het middelste deel van een romcom, waarin de levens van de personages in lachende sneltreinvaart voorbijschieten. Titeltrack ‘Bad Cameo’ verdient het om geluisterd te worden op een koptelefoon die een zware bas goed aankan. Als die baslijn wegvalt is de track wat kaal – een opmars naar de iets mindere tweede helft van het album, waar de energie wat uitdooft. Gelukkig is daar dan nog het finalenummer ‘Red Carpet’. Je moet ervan houden, maar de productie is van een ambiance die doet denken aan de muziek van Jon Hopkins of Brian Eno. Het trillende stemmetje van Blake ligt er als een gouden randje omheen, de roze autotune van Yachty brengt het piepkleine nummer thuis. Het werkt, maar alleen als je naakt durft te luisteren.
Jonasz Dekkers
Klassiek Les Plaisirs du Parnasse o.l.v. David Plantier Les Violins des lumières
Op het album Les Violons des lumières, de violen van de Verlichting, belicht het Franse ensemble Les Plaisirs du Parnasse zes onbekende componisten die symbool staan voor de glorietijd van de viool halverwege de achttiende eeuw. Deze muziek van Guignon, Mondonville, Aubert, Quentin, Dauvergne en Branche is de moeite van het ontdekken waard. En bovendien bevlogen gespeeld. (JG)
Klassiek Gabriel Fauré Renaud Capuçon, Julia Hagen, Guillaume Bellom & Orchestre de Chambre de Lausanne
De Franse violist Renaud Capuçon lijkt van elke noot die hij speelt een opname te maken. Het leidt bij mij tot enige Capuçon-moeheid aangezien ook zijn broer, cellist Gautier hetzelfde doet. Als ik mijn cd-kasten moet uitmesten, zullen veel van zijn album de schifting niet overleven, wegens gebrek aan zeggingskracht. Deze Fauré zit op het randje. (JG)
Klassiek Takacs Quartet Schubert: Achtste en Vijftiende Strijkkwartet
Bij het Hongaars-Amerikaans Takacs Quartet zijn de kwartetten van Schubert in goede handen. Schuberts Vijftiende – zijn laatste – herbergt veel zeggingskracht. In 1997 nam het Takacs Quartet het ook op. Toen klonk de muziek energiek en dwingend, maar die scherpte lijkt eraf. Voor beide interpretaties is wat te zeggen. Ik ga voor de oude. (JG)
Toen fotograaf en onderzoeker Andrea Stultiens (49) op een rommelmarkt een boek van Paul Julien zag, De Eeuwige Wildernis uit 1949, werd ze getroffen door de kwaliteit en de variatie van de foto’s die Julien in verschillende Afrikaanse landen had gemaakt. Tegelijkertijd voelde ze ambivalentie en ongemak, met name over de teksten in het boek. In het voorwoord draagt Julien het boek aan zijn dragers op. Stultiens: „Maar wie waren die dragers eigenlijk? Hoe heetten ze? Wie hield er van ze? Wat vonden ze van het werk dat ze kregen opgedragen van deze witte man?”
Antwoorden op deze specifieke vragen over de dragers vond Stultiens niet, wel was het stellen van vragen bij Juliens werk een uitgangspunt voor haar twaalf jaar durende onderzoek naar zijn fotografische nalatenschap, waarvan het grootste deel zich bevindt in de collectie van het Nederlands Fotomuseum in Rotterdam. Daar is nu een expositie te zien naar aanleiding van dat onderzoek, en er is een boek verschenen.
In beide gevallen stelt Stultiens niet zozeer de foto’s van Paul Julien centraal, als wel de nieuwe perspectieven die ze eraan toevoegt. Dat doet ze door het archief van Julien te activeren, zoals zij het noemt. „Ik zie de foto’s van Julien niet als een statisch gegeven. De maker, de mensen die erop staan, het archief waar ze zich nu bevinden – dat zijn allemaal onderdelen van het leven van een foto. Je kunt dat leven uitbreiden.”
Afrikaanse diaspora
Dit doet Stultiens door foto’s terug te brengen naar plekken waar ze gemaakt zijn, en mensen daar te vragen wat ze van de foto’s vinden. Door zelf opnieuw foto’s te maken op de plekken waar Julien fotografeerde. Door kunstenaars in Afrikaanse landen waar Julien werkte en de Afrikaanse diaspora in Nederland uit te nodigen te reageren op zijn foto’s. Door zelf en met anderen in het werk te snijden en te kleuren, en er zo opnieuw vorm en betekenis aan te geven.
„Ik zoek antwoorden op vragen als: in welke mate hebben de foto’s waarde, of zijn ze problematisch voor de nakomelingen van de geportretteerden en hun gemeenschap? En: wat kunnen we in Nederland leren van onze ideeën over ‘Afrika’ door te luisteren naar wat mensen van wie het erfgoed in de foto’s te zien is, erover te zeggen hebben?
Als witte Nederlandse vrouw ben ik opgevoed met de beeldvorming over Afrika waaraan Julien heeft bijgedragen
„De mensen met wie ik sprak vonden het vaak waardevol dat ik de foto’s liet zien, ze tonen een verleden dat ze zelf soms niet kenden omdat die foto’s niet in hun bezit waren. Soms vonden ze de foto’s problematisch, omdat ze een verleden tonen waar ze zelf expliciet afstand van hebben genomen, van een leven voor hun christelijke levensovertuiging, of omdat de blik van de fotograaf ongepast is.”
Beeldvorming over Afrika
Paul Julien (1901-2001) was een chemicus en een amateur-antropoloog die tussen 1932 en 1962 zo’n vijftien reizen naar verschillende landen in Afrika maakte – zoals Liberia, Congo, Kameroen, Kenia en Soedan. Hij publiceerde vier succesvolle boeken (Kampvuur langs de evenaar, De eeuwige wildernis, Pygmeeën en Zonen van Cham) en hij schreef artikelen. Hij gaf ook lezingen en maakte voor de KRO goed beluisterde radioprogramma’s. Stultiens: „Als witte Nederlandse vrouw ben ik opgevoed met de beeldvorming over Afrika waaraan Julien heeft bijgedragen. En door hoe ik me heb ontwikkeld als fotograaf en onderzoeker ben ik daar steeds meer vragen over gaan stellen.”
Ik denk dat het belangrijk is dat zijn foto’s niet stollen in de tijd, maar een nieuwe laag krijgen
Julien reisde en keek, zo zegt Stultiens, met een koloniale blik. „Die van de witte, geprivilegieerde man. Het is een blik met racistische trekken, die je terugvindt in de foto’s: daarop wordt hij soms afgebeeld als de witte redder. Het zit in zijn teksten als: ‘Ik heb er nooit problemen mee gehad de discipline te handhaven bij de zwarten’. Het zit in zijn onderzoek: Julien deed aan fysische antropologie: metingen – lichaamslengte, de breedte van de neus – en bloedonderzoek.”
Toch wil Stultiens hem niet demoniseren. „Zijn foto’s zijn technisch van hoogstaande kwaliteit en tegelijkertijd onderdeel van een problematisch en in veel opzichten en voor veel mensen pijnlijk verleden. Ik denk dat het belangrijk is dat zijn foto’s niet stollen in de tijd, maar een nieuwe laag krijgen.”
Andrea Stultiens, I wish there was color, I wish there was sound. Visual conversations in and on Africa is t/m 15/9 in het Nederlands Fotomuseum Rotterdam. Het gelijknamige boek is een uitgave van Jap Sam Books, 304 blz. € 49,95.
Maar liefst 70.000 mensen kwamen in 1871 tijdens de Wereldtentoonstelling in Londen af op de muziek van componist Anton Bruckner. Het was daar niet een van zijn monumentale symfonieën die zulke massale interesse wekte – de symfonieën brachten hem pas jaren later internationale roem. Nee, men kwam af op zijn orgelimprovisaties, waarin hij als een Europees grootmeester werd beschouwd. Pedaaltrillers van een minuut, imposante fuga’s, alle registers open: Bruckner horen improviseren moet overweldigend geweest zijn, denkt de Duitse organist Hansjörg Albrecht (1972). Op 14 juli speelt hij tijdens het Internationaal Orgelfestival Haarlem een transcriptie van Bruckners Zevende symfonie.
Anders dan bovenstaande anekdote doet vermoeden, staat Bruckner bij organisten vrijwel nooit op de lessenaar. Zijn orgel-oeuvre heb je namelijk snel uitgespeeld, verklaart Albrecht via videoverbinding vanuit het Zwitserse Luzern, een van de stops in zijn concertzomer. Een handjevol korte stukken, meer liet Bruckner niet na voor zijn eigen instrument. Wie Bruckners klankwereld op het orgel wil binnentreden, moet zich daarom wenden tot transcripties. Vorige maand sloot Albrecht een monsterproject af waar hij sinds 2020 aan werkte: de opname van al Bruckners symfonieën in orgelversie. Twaalf stuks zijn het er: symfonie nummer één tot en met tien, plus de ‘Nulde’ (Bruckner was er zo ontevreden over dat hij hem niet wilde meetellen) en de Studiesymfonie. Bij iedere symfonie schreef een hedendaagse componist een ‘Bruckner Window’, een op Bruckner geïnspireerd, inleidend werk.
De geest van Bruckner
In dit Bruckner-jaar – tweehonderd jaar geleden werd de componist geboren – voert Albrecht alle symfonieën ook live uit. Dat doet hij het liefst in kerken. „In een concertzaal spelen is aantrekkelijk, want je zit dichter bij het publiek. Maar als je deze muziek voor de luisteraar echt wilt overbrengen, moet je haar uitvoeren in een kerk. Dan kom je veel dichter bij de geest van Bruckner.”
Die geest openbaarde zich bij Albrecht in zijn kinderjaren, toen hij als koorknaapje meezong in het Dresdner Kreuzchor. Op het repertoire stonden veel zeventiende-eeuwse Duitse componisten („niet onze favorieten”); vooral Schütz en Schein, vanwege hun historische band met Dresden. „Het waren de jaren tachtig, de muur stond er nog. In het protestante Oost-Duitsland voelde het Oostenrijk en het katholicisme van Bruckner heel ver weg. Als kinderen konden we dat bijna niet bevatten. Bruckners missen en motetten openden voor ons een grote symfonische deur naar een compleet andere wereld, die van de dood en de wederopstanding. Dan ben je tien jaar en sta je tussen tachtig andere jongens en met een groot symfonieorkest voor je een Bruckner-mis te zingen, in een kerk waar vierduizend mensen in passen: crazy!”
Wat Bruckner voor hem als organist betekent is voor Albrecht klip en klaar. „Bruckner is de missing link tussen J.S. Bach in de achttiende eeuw en Olivier Messiaen in de twintigste. Bach en Messiaen zijn als hogepriesters, ze componeerden in dezelfde hoge kwaliteit voor orkest, kamermuziek, koor, koor en orkest samen, en ook voor orgel.” Ook in de negentiende eeuw is er veel goede orgelmuziek, maar toch mist Albrecht iets. Neem Louis Vierne, een Fransman die in de negentiende eeuw ‘symfonieën’ voor solo orgel componeerde. „Het is fantastische muziek, een storm van prachtige harmonieën. Maar Viernes Pianokwintet of zijn Symfonie in a voor orkest zijn van betere kwaliteit.”
De orgelsonates van Mendelssohn dan: „Zeer interessant, maar zijn symfonieën zijn beter. Bruckner componeerde geweldig voor zowel koor als orkest, en via transcripties in zekere zin ook voor orgel. Van de Duitse componisten in de negentiende eeuw staat hij voor mij absoluut bovenaan.”
Ademen als een orkest
Hoe klinken de symfonieën als orgelmuziek? „De aandacht wordt geleid naar een andere kant van Bruckner. Op veel momenten hoor je dat hij tijdens het componeren dacht als een organist. Na een muzikaal idee komt er bijvoorbeeld steeds een rustpunt: twintig maten muziek – cut – nieuw idee. Dat heeft te maken met akoestiek. Als je in een kathedraal op het orgel fortissimo eindigt, dan moet je wachten tot de klank is uitgegalmd, voordat je met een nieuwe, zachte melodie kunt beginnen. Hetzelfde geldt voor het begin van een frase: geef je aan het begin te veel, dan overstemt de nagalm de rest. Alsof je tegen de golven in wilt surfen: dat werkt niet.”
Wil je Bruckners orkestrale texturen naar het orgel overhevelen, begin je niet bij de orgelpartituur, maar bij de oorspronkelijke orkestmuziek. „Transcripties spelen is een andere tak van sport dan muziek die specifiek voor orgel is gecomponeerd. Het gaat niet alleen om het spelen van de noten. Je moet weten hoe een orkest klinkt: begrijpen hoe de muzikale lijnen lopen, ademen als een orkest, fraseren als een orkest.”
Lees ook
Van het kerkorgel alleen kan niemand leven
Albrecht spreekt dan ook niet van registratie, orgeljargon voor het combineren van de series orgelpijpen met verschillende klankkleur, maar van orkestratie. „Bruckner was een meester in het creëren van nieuwe kleuren in het orkest. Voor elke Bruckner-symfonie gebruik ik meer dan vijfhonderd registercombinaties om recht te doen aan zijn kleurnuances.” Met name het typische eb en vloed in het volume krijgt aandacht. „Het gaat niet alleen maar om luider of zachter, maar ook om veranderingen in klankkleur. Daarom stel ik voor elk crescendo de registers opnieuw in. Het gaat erom: vanuit welk deel van het klavier vertrekt het crescendo? Komt het vanuit de laagte, of vanuit het midden? En waar gaat het heen? In zijn latere symfonieën bouwt Bruckner die crescendo’s steeds trager op. Het ‘Adagio’ uit de Zevende symfonie bijvoorbeeld. Dat klinkt als een droneshot van een rivier aan het einde van een film. Je vliegt hoger en hoger, de rivier wordt breder en breder en breder, en mondt dan uit de oceaan. Dát is Bruckner.”
Hansjörg Albrecht speelt op 14 juli om 16 uur in de Koepelkathedraal Haarlem de ‘Zevende symfonie’ van Bruckner. Entree gratis. Info: organfestival.nl