Vier verschillende klusteams zijn deze dinsdagochtend in juni om zes uur begonnen. In de zalen waar over elf dagen bezoekers zullen rondlopen, worden werklieden nu nog omringd door materiaal: doeken, houten planken om ramen mee dicht te timmeren, steigers, dozen, kisten, gereedschap en isolatiemateriaal voor geluidsdichte sluizen.
Het werk van Philip Vermeulen (1986) bestaat uit installaties – ‘hypersculpturen’ noemt hij ze zelf. Hij speelt met het neurologische verschijnsel synesthesie. Het prikkelt onverwacht de zintuigen, nee, grootser, het schudt ze door elkaar. Het is vergeleken met een drugstrip.
De opbouw van Chasing The Dot is een militaire operatie. De verschillende zalen worden door geluidsdichte sluizen aan elkaar verbonden, zodat het geluid niet doorlekt. Daarvoor heeft het museum een timmerteam ingeschakeld. „Normaal timmer ik vitrinekasten en sokkels”, vertelt timmerman Jan Koster in een zaal waar Fanfanfan komt te staan. In dat werk wordt wit licht als het ware versplinterd in afzonderlijke kleuren door heel hard draaiende ventilatoren.
Koster heeft een vage notie van wat hier straks te zien gaat zijn. „Philip heeft net wel wat laten zien, maar wat het precies gaat worden, dat weet de man die daar loopt.” Hij wijst naar de spil van de operatie: Philip Vermeulen .
Het is de eerste solotentoonstelling van Vermeulen, die eerder werken tentoonstelde in het Stedelijk Museum Amsterdam en Art Rotterdam. Hij studeerde zeven jaar geleden af aan ArtScience, een interdisciplinaire kunstopleiding die onderdeel is van zowel de kunstacademie als het conservatorium in Den Haag. Daar leerde hij kunst te maken door onderzoek en technologie samen te brengen.
In 2020 werd Vermeulen genomineerd voor een Gouden Kalf voor Beste Interactive voor zijn experimentele installatie More Moiré2. Een geoptimaliseerde versie van zijn afstudeerwerk Boem BOem, een machine die met grote kracht tennisballen tegen twee klankkasten schiet, was vorig jaar te zien in Museum Voorlinden. De Volkskrant noemde de muzikale installatie „verpletterend”.
Chasing The Dot bestaat uit zes werken verdeeld over acht zalen. Tijdens de opbouw is het een drukte van jewelste, maar niet hectisch. In de zaal waar het werk Pulse komt, staan steigers, met een gigantisch doek hoekt ertussen. Dat moet een bewegende wand worden. „Is het zo hoog genoeg?”, vraagt Stef van der Laan, die boven op de steiger staat. Ze bevestigt het ophangsysteem tegen het plafond. „Ik denk dat het nog een of twee centimeter hoger moet”, roept Vermeulen naar boven. De boomhouding waarin hij staat, kaarsrecht en met een voet aan de binnenkant van zijn dijbeen geplakt, verraadt dat de kunstenaar regelmatig yoga beoefent.
De parachutestof wordt een bewegende muur, die je het gevoel moet geven in een levende ruimte te staan
Tussen het gigantische doek en de achterwand van de zaal staat een apparaat met een stevige paal eraan vast die stoten uitdeelt. De „neukmachine”, in de woorden van Vermeulen, geeft het doek een golvende beweging. Zo wordt de parachutestof een bewegende muur, die de bezoeker straks het gevoel moet geven in een levende ruimte te staan. Een beetje als een nachtmerrie, waarin de muren letterlijk op je afkomen. Voor de beste beleving moet het doek symmetrisch hangen, vindt Vermeulen, en dat is een puzzelwerkje.
Van der Laan komt de steiger afgeklauterd. Ze wil zelf even kijken hoe het doek erbij hangt. Dan vraagt ze Vermeulen wat hij ervan vindt. „We zijn er bijna,” zegt hij. Een glimlach verschijnt op zijn gezicht. „Wat een goed nieuws, hè.”
Als het doek goed hangt, wordt het team zich gewaar van hun enorme behoefte aan koffie. In de binnentuin van het museum vertelt Vermeulen over zijn werk. „Het is altijd spannend als het doek erin gaat. Dat is in wezen de compositie. En het is ook eigenlijk pas de tweede keer dat we hem echt neerzetten in een toonlocatie. Als de lampen erin zijn geprikt, dan wordt het magisch. Dan wordt het echt een driedimensionaal sculptuur dat gromt en beweegt. En als je dan verfijnd met dat licht gaat spelen, dan is het werk er ineens weer.”
Per ongeluk
Het is tien uur in de ochtend, nog twee uur voor lunchtijd, maar magen knorren. Stef van der Laan neemt het op zich bananen te zoeken voor wie wil. Iedereen wil. Vermeulen blaast haar een kusje toe. „Dat is mijn vriendin”, zegt hij trots. Dat zij in zijn team zit, is een „per ongelukje”, zegt Vermeulen, die ook graag met woorden speelt.
Een sociaal leven heeft Vermeulen het afgelopen half jaar niet gehad, zegt hij, omdat hij non-stop werkte aan de tentoonstelling. „Het was heel veel tunnelen. Die composities goed krijgen duurt dagen, weken, tot diep in de nacht doorgaan, door blijven duwen en duwen.”
Als de koffie op is, komt het team op weg van het restaurant naar de tentoonstellingsuimte langs veelal grijze bezoekers. Die zijn net het museum binnengekomen. „Hier heb ik vannacht slecht van geslapen”, zegt Vermeulen. Hij vreest dat ouderen overdonderd of overprikkeld kunnen raken van zijn werk, waarin hij het gevoel van extase onderzoekt.
Zijn werk wordt wel omschreven als trippy, de zintuigen van de bezoekers krijgen grote impulsen te verduren. Flitsende lichten, keihard geluid – de ervaring van een drugstrip die soms overweldigend mooi is, maar dan ineens angstaanjagend. „Ik ben nu bijna tien jaar clean, daarvoor ging het niet zo goed. Mijn werk gaat ook heel erg over verslaving en over ergens in raken wat niet meer zo heel erg leuk is, maar je zit er toch in.”
Lampen ophangen
Zijn „taakje van de dag” is de opbouw van Pulse, maar gedurende de dag blust hij brandjes waar nodig. Voor Vermeulen is het de eerste keer dat hij een solotentoonstelling opbouwt, maar voor het museum in Enschede is deze opbouw ook een nieuwe ervaring. Normaal bestaat dat vooral uit het ophangen van schilderijen en het klaarzetten van sokkels.
Het team dat Vermeulen speciaal voor de tentoonstelling heeft samengesteld heeft het museum gevraagd naar de precieze afmetingen van de zalen, zodat het ruimte optimaal kan benutten. Deze week is voor de technische opbouw, daarna wil Vermeulen gaan spelen met zijn werken en ze perfect op de ruimte afstemmen.
Na de lunch kan lichttechnicus Allard de Jaager aan de slag met het ophangsysteem waar de lampen aan worden gehangen: de trussen. Dan dient zich een nieuw probleem aan. Het museum heeft een te korte lift besteld, waardoor de onderdelen niet in elkaar gezet kunnen worden. Het ophangsysteem is precies afgemeten, door speciaal gemaakte 3D-tekeningen van de zalen. Even weet niemand wat te doen.
Het is een precisiewerkje waar je makkelijk ruzie over zou kunnen krijgen, maar het team doet dit vaker en is op elkaar ingespeeld. Voor dit soort momenten heeft Vermeulen een 20 seconden-regel, geleend van een bevriende aannemer. Een idee voor een oplossing wordt alleen uitgeprobeerd als het binnen 20 seconden uit te leggen valt.
Lichtman De Jaager stelt een constructie voor om de lift toch hoger te laten komen. Ze zetten twee gigantische zwarte opbergboxen op de lift en binden die stevig vast. Daarop gaat het ophangsysteem opnieuw de lucht in, en nu komt het precies ver genoeg. Als de onderdelen van het ophangsysteem eindelijk in elkaar vallen – „Hebbes, ja!” – slaakt de groep een zucht van verlichting.
„Hoe gaan we dit in godsnaam weer uit elkaar halen”, peinst Vermeulen dan. „Dat is een denkding voor later.”