Twijfelen aan je talent blijkt zo slecht niet, tonen twee nieuwe films

Er zijn verrassend weinig speelfilms die het scheppingsproces van kunstenaars laten zien. Afgezien van meestal flink geromantiseerde biografische films over kunstenaars als Pollock, Renoir en onlangs nog Bonnard is kunst vooral onderwerp van satire. Denk aan Gouden Palm-winnaar The Square van Ruben Östlund, over de holle pretenties van de kunstwereld. Bovendien zijn kunstliefhebbers in films vaak rijke snobs die – om Oscar Wilde te parafraseren – overal de prijs van weten maar de waarde van niets.

Alleen al daarom is het verfrissend dat Kelly Reichardt kunst, kunstenaars en het creatieve proces uiterst serieus neemt in haar film Showing Up. Hierin speelt Michelle Williams keramiste Lizzy die woont en werkt nabij de campus van de kunstacademie waar haar moeder de leiding heeft.

In de openingssequentie tast de camera enkele van de schetsen af waarop ze haar kleine maar expressieve sculpturen baseert. Lizzy is bezig met de voorbereiding van een tentoonstelling maar wordt voortdurend afgeleid. Zo verwondt haar kat een duif, die vervolgens verzorgd moet worden, en is tot haar grote ergernis de boiler al dagen kapot maar dat lijkt haar huisbaas en buurvrouw Jo niets te kunnen schelen. Daarnaast maakt ze zich zorgen om haar broer, ook een kunstenaar, die mentaal niet al te stabiel is.

Reichardt (Wendy and Lucy, First Cow, beide ook met Williams) staat bekend om haar naturalistische stijl en subtiel geschetste portretten van personages die in de marge van de maatschappij leven. Veel in haar werk blijft impliciet en omdat de films nauwelijks door een plot voortgestuwd worden, moet de toeschouwer geduld hebben. In Showing Up observeren we Lizzy aan het werk en haar interacties met anderen, vooral die met Jo. Zij is zelf ook kunstenaar, wat haar een stuk makkelijker afgaat dan Lizzy. Met haar grote speelse textielsculpturen neemt de extraverte Jo moeiteloos de ruimte in die de tobberige, depressief ogende Lizzy maar niet voor zichzelf lijkt te kunnen veroveren. Gekweld door faalangst en doof voor de bevestiging die ze van haar omgeving krijgt, maakt ze zich druk of er wel mensen naar haar tentoonstelling zullen komen. Terwijl de beeldjes van vrouwen die Lizzy maakt kleine wonderen van expressie zijn.

Showing Up zet haar zoekende manier van kunst maken, waar zowel fysieke als emotionele kwetsbaarheid constant op de loer liggen, af tegen de rest van haar licht ontspoorde kunstenaarsfamilie. Haar egocentrische vader, ooit zelf een beroemd keramist, heeft zijn vak opgegeven en haar broer betaalt een prijs voor de druk die komt kijken bij het kunstenaarschap. Hij wordt door Lizzy’s moeder gezien als het genie van de familie maar is de weg kwijt, mooi gesymboliseerd door een scène waarin hij zich bij het maken van een zandsculptuur letterlijk heeft ingegraven. Monomaan met kunst bezig zijn is misschien niet goed, suggereert Reichardt. Juist omdat Lizzy steeds afgeleid wordt door (onvoorspelbare) dagelijkse zaken gaat de druk van de ketel.

De Mexicaanse film Amor y matemáticas voert Billy op, in zijn tienerjaren lid van een populaire boyband, nu een verveelde vader met een beginnend buikje. Billy’s saaie leven wordt opgeschud door zijn nieuwe buurvrouw. Als meisje was zij verliefd op hem en zij moedigt Billy aan zijn oude vak weer uit te oefenen. Hij pakt zijn gitaar op en oefent zachtjes in de badkamer zodat zijn vrouw en hun baby niet wakker worden.

Net als Lizzy twijfelt Billy aan zijn talent. Ook in stijl – traag camerawerk, weinig montage en droge humor – heeft Amor y matématicas veel gemeen met Showing Up. Uiteindelijk gaat hij vooral over de vraag of het mogelijk is te ontsnappen aan een gezapig middenklassebestaan, met vrienden en kennissen die vooral bezig zijn met geld en materiële zaken. Het levert een niet onaardige film op die echter veel minder tot nadenken stemt dan Showing Up.