Componist Loek Dikker wordt 80: ‘Filmmuziek is een wondermiddel. Je hoort het drama dat je niet ziet’

Wie op een doordeweekse middag langs bruin café Welling in Amsterdam-Zuid loopt, kan daar een eeuw Nederlandse muziekgeschiedenis horen lachen, vertellen en borrelen. Componist Theo Loevendie (93) zit er regelmatig aan één tafeltje met hoboïst Han de Vries (82). Nog gezelliger wordt het als ook filmcomponist en jazzpianist Loek Dikker aanschuift – in de jaren zestig en zeventig een fenomeen in de Amsterdamse jazzscene en nu, op zijn tachtigste, nog steeds actief. Sterke verhalen hebben ze, die met veel onderling respect aanvullen en oppoken. „Vertel nog eens!” „Ah, ja, precies, en toen was toch ook….?” En denk niet dat het gesprek alleen over muziek gaat. Dikker vertelt net zo graag over hippie-Amsterdam als over de tastbare souvenirs die hij overhield aan zijn tijd als Hollywood-componist. De superbar bijvoorbeeld, een juweel van een breekijzer voor alle mogelijke sloopactiviteiten. En dan die draagbare ventilator met tornado-kracht, de ‘Vornado’! Menig zomers jazzconcert is ermee gekoeld en gered. „Jongens, wie wil er nog wat drinken?”

Geen van de Welling-gasten hoeft van ver te komen. Ze wonen allemaal in 19de-eeuwse huizen op kruipafstand van het Concertgebouw, die ooit, ook voor musici, nog wél betaalbaar waren. Dikker is ook zelf zeer ingenomen met zijn hoekpand met ruime hal, de woonkeuken met de Amerikaanse ijskast, de bibliotheekkamer met op een pronkplank de extra grote dozen grote lucifers en blokken Sunlight-zeep die zijn moeder na de oorlog hamsterde voor je-weet-maar-nooit. Aan de muur hangen foto’s van zijn drie volwassen kinderen.

„Ik groeide op in Amsterdam-Bos en Lommer, met vijf personen in een krap huis”, zegt hij. „Na de oorlog telde Amsterdam 800 duizend inwoners, maar er waren half zo veel huizen als nu. De stad was kleiner, de woningnood nóg hoger. Ik nam me voor: ik wil later in een groot huis wonen. Dat is overwegend ook gelukt.”

Hij gaat voor naar zijn werkkamer, met vleugel en schrijftafel. Pianospelen doet hij daar wanneer hij zin heeft – een vast dagritme is er niet. En componeren gaat er met pen en papier – een lange tafel ligt vol met handgeschreven stukken, alvast geselecteerd voor zijn verjaardagsconcert in het Bimhuis, waar hij als vanouds gaat samenspelen met musici als Leo van Oostrom, Jan Menu, Louk Boudesteijn, Friedmar Hitzer, Luciën Matheeuwsen en Pierre Courbois.

„Ik componeer alle muziek in mijn hoofd, daarna schrijf ik het op”, wijst Dikker. „Voor mij is een potlood prima gereedschap, een computer zou me geen tijdswinst opleveren.”

Je voelt in deze kamer: dit is Dikkers heiligdom. Hij praat weliswaar graag en veel, maar straalt in zijn eigenzinnigheid ook iets kwetsbaars uit. „Grote groepen mensen – dat is voor mij geen succes”, zegt hij. „Je maakt verbinding met de anderen, maar behoudt altijd de vrees dat ze je weer zouden kunnen laten vallen. Dat beïnvloedt je gedrag. Die angst om alleen te zijn, heb je niet als je gelukkig alleen bent.” Alleen in een café zitten doet hij wél graag; opgaan in het gedruis, de energie. „De horrorfilm Body Parts was in 1991 de eerste Hollywood-film waarvoor ik de muziek mocht maken. Twee dagen voor de deadline was ik nog niet klaar, terwijl het orkest al klaar zat. Toen ben ik ’s avonds in een theatercafé gaan zitten, hier aan de Nes. Biertje erbij, geen mens gesproken. De energie vulde mijn oren. Op de fiets naar huis wist ik hoe de titelmuziek moest klinken.”

Loek Dikker, componist
Foto Merlijn DOomernik

Omgekocht

In NRC duikt de naam van Loek Dikker voor het laatst op in 2004. Zijn filmmuziek voor het WO2-drama Rosenstrasse van Margarethe von Trotta wint de prijs voor de beste Europese Filmmuziek. Als je de cd luistert, snap je waarom. Evocatieve, veelzijdige muziek is het – met treurende violen, een omineuze dwarsfluit, een opwindend tweede thema en een door het orkest scheurende elektrische gitaar. Dikker beschouwt Rosenstrasse als een „geïnspireerd werk”, zegt hij. In die categorie mag wat hem betreft ook zijn muziek voor Paul Verhoevens Gerard Reve-verfilming De Vierde Man worden bijgeschreven (spannend, elastisch, vol originele instrumentatievondsten) en de reeds genoemde score voor Body Parts met het griezelig houterige geklop van strijkstokken op violen en cello’s en een zingende zaag – uitstekend passend bij de onsmakelijke plot.

Maar Dikker is meer dan filmcomponist. Zijn leven voor muziek begon en eindigt met jazz – en de piano.

„Ik was als kind mensenschuw”, zegt hij. „Totdat ik ontdekte dat je ook met muziek kunt communiceren.”

Het startschot was dat van talloze andere musici: thuis „pingelen” op de piano die daar stond, want zijn vader was naast handelsreiziger in brilmonturen ook dirigent van de Wester Harmonie. „Hij hoorde talent en zei: ‘Als je nou een beetje serieus gaat studeren, dan krijg je zakgeldverhoging.’ Daar had hij me! Eigenlijk ben ik dus omgekocht voor de muziek.”

Leraar één was na een jaar uitgespeeld. Leraar twee worstelde met de jongen die niet zozeer van Bach en Mozart hield, alswel van het Modern Jazz Quartet en Miles Davis. Inmiddels was er thuis tv. Daarop zag de 15-jarige gymnasiast een dubbelconcert van Horace Silver en Sonny Rollins. „Dat was een doorslaggevende ervaring, een meteoorinslag”, vat hij samen. „Klassieke muziek was, hoe zeg je dat, het verleden. Niet van nu, niet van mij. Maar jazz – die emotie, ritmes, energie – was dat wél.”

Erwtensoep

Hij leende platen van klasgenoten – Monk, Brubeck – en speelde die thuis na. „Mijn pianolerares vond het heiligschennis. Ik vond: voor religie ga je maar naar de kerk. De klik van de deur die ik na mijn laatste pianoles achter me dichttrok, vergeet ik nooit.”

Met zijn eerste eigen jazztrio ontdekte hij het vrije leven, speelde zoveel hij kon en behaalde – netjes in zes jaar, dat wel – op de avondschool zijn schooldiploma. Gevolgd door een studie rechten – bíjna afgemaakt, zelfs. „Het was een chaotische tijd”, zegt hij. „Ik zwierf veel rond. Jazz leerde je alleen op straat. Pas op mijn 22ste heb ik definitief besloten: ik word muzikant.”

Hij werd lid van het Hans Dulfer-kwartet, van het jazzorkest van Nedly Elstak en Theo Loevendie. „Daarmee heb ik toen een jaar lang elke ochtend drieënhalf uur gerepeteerd. Daar heb ik het vak écht geleerd.” En de als autodidact gecomponeerde eigen muziek, die begon langzamerhand „ook ergens op te slaan”.

Het Amsterdam van de jaren zestig en zeventig paste hem, zegt Dikker. De fluxusachtige performances in Felix Meritis. Iemand in soutane las het telefoonboek voor, een ander bewerkte koper met een hamer en een derde speelde met treintjes. Dikker en zijn jazztrio verzorgden de muziek.

Zijn cirkel was die van Willem Breuker, Hans Dulfer en Huub Mathijsen met zijn Resistentie Orkest; de niet-academische improvisatiemuziek en de internationale jazzscene. In Fantasio, later meditatiecentrum Kosmos, verbindt ‘Loek Dikkers Muziekgroepje’ improjazz met moderne gecomponeerde muziek. In 1975 richt hij het Waterland Ensemble op, met slagwerker Pierre Courbois en saxofonist Leo van Oostrom.

Dat Dikkers pad toch van dat van veel van zijn Amsterdamse muziekvrienden afboog, hing ook samen met de politieke wind, denkt hij. „Dat gedweep met Che Guevara en Fidel Castro, daar had ik niks mee. Proletariaat aan de macht! Maar wie dat zei, bedoelde gewoon dat hij zélf macht wilde. Ik dacht: we zijn in Nederland, wat moeten we hiermee? Dit bederft de erwtensoep.”

Actrice Willeke van Ammelrooy hoorde hem spelen, herkende de neus voor drama en adviseerde een andere route: filmmuziek. Regisseur Paul Verhoeven zag er voor De Vierde Man (1983) wel brood in; na Turks Fruit (1973) en Soldaat van Oranje (1977) wilde hij eens een andere componist proberen dan Rogier van Otterloo en Dikker had net een succesje gevierd met Twee vorstinnen en een vorst – na „nachtenlange zelfstudie instrumentatiekunde” uitgevoerd door het Residentie Orkest.

Slow Burn (1986) werd zijn eerste Amerikaanse productie: een „film-noir bij vol daglicht”, met een piepjonge Johnny Depp. „Dat ik een telefoontje kreeg uit L.A. was natuurlijk verbazingwekkend”, zegt Dikker. „Ik vond het geweldig, Hollywood. Je wint het vertrouwen moeilijk, maar als je er eenmaal doorheen bent, laten ze je heel vrij. Goede filmmuziek ís ook een soort wondermiddel. De muziek vertelt het drama dat je niet ziet. En je weet nooit waar het wonder uithangt, tot je het vindt.”

Hollywood

De verklaring van Dikkers eigen Hollywoodwonder – hij werkte en woonde er uiteindelijk drie jaar, inclusief glamoureuze pool parties en diners met beroemdheden – schuilt in de ambachtelijkheid van zijn muziek, denkt hij. Geen gesamplede violen maar échte orkesten, die op hun beurt ook het toen hippe geluid van een synthesizer konden imiteren. „Paul Verhoeven verklaarde daarmee mijn succes”, zegt hij. „Hoe dan ook hoor je in mijn filmmuziek altijd mijn jazzachtergrond – en vice versa. Genres zeggen me überhaupt niet zoveel. Ik ken alleen muziek die werkt of niet werkt.”

De laatste 25 jaar is het leven rustiger geworden. Dikker richtte Muziekinstituut MultiMedia op en deed „veel leuke dingen”. Diva Dolosora (1999) bijvoorbeeld, een compilatie van stomme diva-films uit de jaren twintig, waarbij zijn orkestmuziek de diva’s op het scherm ondersteunt bij hun appelflauwtes, verleidingsacties en grootogige waanzin. En in 2011 een project met 17 componisten, die samen een oude western van één symfonische filmscore voorzagen. „De dirigent had zelfs niet door waar de ene componist ophield en de andere begon”, zegt Dikker. „Zo brachten we het ik-tijdperk een gevoelige slag toe.”

Over ik en ego gesproken: waarom is Loek Dikker – zijn cv bestuderend, zijn muziek beluisterend – niet veel beroemder? Hij haalt er de schouders over op. Prijzen genoeg. In Arizona begon een hotelreceptionist te gillen van opwinding omdat de componist van De Vierde Man in levenden lijve aan de balie stond. De legendarische Hans Zimmer bleek bij de eerste ontmoeting heel goed te weten wie Loek Dikker was en wat hij allemaal gedaan had. En toen hij in Berlijn filmmaker Wim Wenders tegen het lijf liep, gingen ze collegiaal een borrel drinken.

„Wat moet je verder? Ik hecht aan mijn privacy, aan een normaal leven. Waar ik de meeste lol in heb, is pianospelen. Blijven optreden, liefst in klein verband, want dan hoef je geen subsidie aan te vragen. Ik wil mijn leven graag zo voortzetten als het begon. Met gewoon lekker muziek maken.”

Loek Dikker 80 – A Celebration of 65 Years of Music. Feestconcert met onder andere Leo van Oostrom, Jan Menu, Louk Boudesteijn, Friedmar Hitzer, Luciën Matheeuwsen, Pierre Courbois en Loek Dikker. 28/6, 20.30 uur, Bimhuis, Amsterdam. Info: bimhuis.nl