Column | Doopsgezinde verwoesting

Ik ben in Suriname om gastcolleges te geven bij het Nationaal Archief en aan de Anton de Kom Universiteit. De vraag was of ik wilde komen praten over dekolonisatie – de stroming die koloniale machtsstructuren tracht te ontmantelen. Ik ben onder de indruk van de deelnemers – veelal studenten in de fase van het afronden van hun master. Ze zijn intelligent, nieuwsgierig en stellen kritische vragen. We praten over manieren waarop je blinde vlekken in een koloniaal archief kan omzeilen, over het belang van de eigen verhalen en het gewicht van orale geschiedenis, en de manieren waarop je een radicaal ander perspectief op de koloniale geschiedenis kan geven.

Intussen, buiten de muren van de academie, blijkt de geschiedenis die we hier theoretisch aan het bekritiseren zijn, zich tot in detail te herhalen.

Toen ik in november in Suriname was, vielen ze me al op: mannen met witte cowboyhoeden, bretels, brede, witte gezichten. Ze waren zó merkwaardig, staken zó exotisch af tegen het Surinaamse straatbeeld, dat ik er een moment sprakeloos naar heb staan staren. „Mennonieten”, zei de vriend met wie ik was. „Ze komen het bos kopen.”

Mennonieten – ik moest dit ook even opzoeken – zijn van oorsprong Nederlandse doopsgezinden. Vernoemd naar de Friese priester Menno Simons, gelden als streng en extreem fundamentalistisch. Ze verspreidden zich over de hele wereld, maar vooral in Zuid-Amerika. Op dat continent hebben ze zich, buiten het zicht van het publiek, in de afgelopen decennia een gebied van vier miljoen hectare oerwoud toegeëigend – bos dat ze met bulldozers omver maaien, waarna de grond wordt gebruikt voor koeien die in Europa als biefstuk op onze borden terechtkomen. Mennonieten gelden volgens milieubeschermingsorganisaties in Peru als de hoofdoorzaak van grootschalige ontbossing. Hun methodes zijn berucht: in Paraguay vermoordden ze sinds de jaren dertig 20.000 inheemsen, om zich vervolgens op hun land te vestigen en er landbouwcoöperaties op te richten. Een van de woordvoerders, Heinrich Dyck, legde het eens als volgt uit: „God heeft het in de Bijbel duidelijk gemaakt dat we het land moeten ontginnen. Dit is gewoon Gods wil.”

In januari 2024 kregen mennonieten uit Bolivia toestemming om een gigantisch stuk grond in Suriname te ‘huren’. Deze deal werd gemaakt door een Nederlander met een neusje voor lucratieve handeltjes – van het type dat honderden jaren eerder deze grond, en deze mensen heeft beroofd. Zijn bedrijf zou voor meer dan een miljoen hectare bos aan de mennonieten hebben beloofd.

Surinaamse activisten en inheemse organisaties spanden een rechtszaak aan tegen hun overheid: deze zou niet gerechtigd zijn om grond, dat aan inheemsen toebehoort, uit te geven aan anderen.

Het goede nieuws is, dat de rechtszaak afgelopen maand gewonnen werd. Het slechte nieuws volgde al snel via de mofo koranti (mond tot mond-informatie): de Nederlandse ‘ondernemer’ was al gespot in het diepe binnenland, waar hij de dorpshoofden vijftigduizend Amerikaanse dollars biedt om hun grond aan hem te verkopen – astronomische bedragen voor de gemarginaliseerde inheemsen, maar een schijntje voor de mennonieten wier vermogen geschat wordt op een half miljard dollar. Het is een kwestie van tijd voordat het land, tegen alle juridische regels en morele bezwaren in, door witte mannen met cowboyhoeden wordt uitgeput voor eigen gewin.

Intussen wijs ik mijn studenten op Wikipedia. Hier wordt nog steeds een definitie gegeven van mennonieten als een groep mensen met ‘een pacifistische levenswijze’. Uit de geschiedenis weten we, dat wat als onschuldig werd verkocht, niet zelden de belichaming van het pure kwaad is geweest.

Een dekoloniaal perspectief, wil ik maar zeggen, heeft helaas niet alleen betrekking op de geschiedenis: koloniale gewoontes zijn hardnekkiger dan je denkt.

Karin Amatmoekrim is schrijver en letterkundige. Ze schrijft om de week op deze plek een column.