Opinie | Stilte over vrouwenrechten is veelzeggend

‘Sociale vooruitgang kan worden afgemeten aan de sociale positie van het schone geslacht.” Dat schreef Karl Marx op 12 december 1868 in een brief aan zijn vriend Ludwig Kugelmann. Met het schone geslacht doelde hij op vrouwen, maar om hun welzijn was het hem niet te doen. Het ging hem om de samenleving, preciezer om de vraag in hoeverre deze al was geëvolueerd tot zijn communistische ideaal van sociale gelijkheid. De positie van vrouwen gold daarbij voor hem als bewijs van vooruitgang. In een „duidelijk bekrompen” cultuur (zoals die van de Engelsen en de Fransen, schreef Marx) zijn ze ondergeschikt aan mannen. Maar in een progressieve samenleving worden vrouwen als gelijken behandeld („inclusief de lelijke”).

Anderhalve eeuw later is Marx’ visie relevanter dan ooit. Veel artikelen en beschouwingen zijn er al gewijd aan onze nieuwe rechtse regering. Het hoofdlijnenakkoord is uitgebreid geanalyseerd op de belangrijke thema’s waarover de politieke spectra fundamenteel van mening verschillen: immigratie en klimaat. Dezelfde thema’s waren inzet van de debatten die werden gevoerd in aanloop naar de Europese verkiezingen vorige week. Een ouderwetse tweestrijd tussen links en rechts heeft zich afgetekend, waarbij progressief links zich hardop zorgen maakt over de sociale ongelijkheid die onder conservatief rechts zal groeien. Maar weinig tot geen van de analyses en discussies gaan over de positie van de vrouw. Dat is opmerkelijk, om niet te zeggen verontrustend. Want achter de schermen hebben de rechts-conservatieve partijen gender wel degelijk op de agenda. En als we niet opletten, brengt radicaal-rechts ons regelrecht terug naar een tijd waarin traditionele rolpatronen regeren. Dat zou niet alleen desastreuze gevolgen hebben voor de autonomie van vrouwen, maar ook voor die van mannen en, zoals Marx schreef, voor de samenleving als geheel.

Voltooide emancipatie

Zo op het oog lijkt gendergelijkheid misschien niet zo’n heikel thema. Sinds in 1991 in ons land de laatste vrouwondermijnende wet werd gewijzigd (te weten de wet dat, vrij vertaald, mannen hun echtgenote mochten verkrachten zonder dat het verkrachting heette), overheerst schijnbaar de gedachte dat de vrouwenemancipatie voltooid is. #MeToo deed even wat stof opwaaien, maar liep al snel vast in een discussie over naming and shaming.

Dat er zoiets bestaat als institutioneel seksisme of ongeschreven wetten die op maatschappelijk gebied zorgen voor een minderwaardige positie van de vrouw, wordt veelal weggewuifd als ‘wokisme’ of überhaupt niet geadresseerd. Dat vrouwen ondervertegenwoordigd zijn aan de top en op het pluche, dat er nog altijd een loonkloof is en dat lang niet alle vrouwen financieel onafhankelijk zijn, wordt veelal toegeschreven aan de vrouwen zelf – moeten ze maar fulltime werken, moeten ze maar ambitieuzer zijn, moeten ze maar beter onderhandelen. Na decennia van Rutte-kabinetten lijkt de communis opinio doordrenkt van het liberale principe dat de vrouwenzaak letterlijk een zaak van vrouwen is, niet van de politiek.

De geschiedenis leert dat deze vlieger slechts ten dele opgaat. Hoe een vrouw haar leven inricht, is niet altijd een vrije keuze. Zeker niet toen er nog wetten waren die beslisten dat ze ontslagen werd als ze ging trouwen, dat ze een handtekening van haar echtgenoot nodig had als ze een bankrekening wilde openen, dat ze geen abortus mocht plegen als ze ongewenst zwanger was en dat ze gehoorzaamheid was verschuldigd aan haar man, die doorging voor het ‘hoofd van de echtvereniging’. Het persoonlijke is politiek, stelden feministen in de jaren zestig vast. Dat gold voor vrouwen meer dan voor mannen, en dat geldt in sommige opzichten nog steeds. Het is nog niet zo gek lang geleden dat de wet op voornoemde punten is gewijzigd (zo was de man nog tot 1971 wettelijk gezien de baas in huis en is abortus pas sinds 1984 legaal in Nederland), en hun invloed is nog volop merkbaar in onze cultuur.

Huishoudbeurs in de RAI, 1960.
Foto Harry Pot/Nationaal Archief

Zo laten ettelijke studies zien dat stereotyperende opvattingen over mannelijkheid en vrouwelijkheid zorgen voor structurele ongelijkheden op de arbeidsmarkt, waar vrouwen meer moeite hebben om leiderschapsposities te verwerven en te handhaven. Ook in de verdeling van zorgtaken leggen traditionele rolpatronen de verantwoordelijkheid voor kinderen hoofdzakelijk bij vrouwen, wat het voor moeders moeilijker maakt om werk en privé te combineren. Je hoeft geen genderwetenschappen te hebben gestudeerd om te begrijpen dat deze opvattingen en rolpatronen wortelen in het recente verleden waarin de vrouw wettelijk gezien minderwaardig was aan de man. En dus ook dat de politiek hierin nog steeds een rol speelt. Want als wetten maatschappelijke opvattingen bepalen, kunnen ze ook zorgen voor een gelijkwaardige positie van de vrouw.


Lees ook

Nederlandse vrouwenemancipatie stokt, op wereldschaal nog zeker 134 jaar wachten op gendergelijkheid

Een beeld van de Feminist March afgelopen jaar in Amsterdam.

Verzetsspray

Dit is waar het zorgelijk wordt nu de PVV van Geert Wilders een monsterzege heeft behaald en een rechtse regering heeft gevormd met VVD, NSC en BBB. De afgelopen jaren zijn verschillende wetsvoorstellen de revue gepasseerd die moeten zorgen voor meer arbeidsparticipatie, zelfbeschikking en veiligheid voor vrouwen. Zo is er een quotum ingevoerd voor vrouwen in de raden van commissarissen van beursgenoteerde bedrijven, is de verplichte bedenktermijn voor abortus afgeschaft en is er naar aanleiding van het nationaal actieplan voor meer inclusie en diversiteit in het hoger onderwijs een motie aangenomen over onderzoek naar uitval van zwangere vrouwen in de wetenschap. De PVV, VVD en BBB hebben op al of veel van deze moties tegen gestemd, evenals het CDA waar Pieter Omtzigt vandaan komt. Als zelfstandige en met NSC toont Omtzigt zich eveneens conservatief als het gaat om vrouwenrechten. Zo stemde hij tegen afschaffing van de bedenktijd voor abortus en tegen gratis kinderopvang, en laat hij zich in zijn verkiezingsprogramma niet uit over feministische thema’s die progressieve partijen wel agenderen, zoals de loonkloof, de vergoeding van anticonceptie, of de positie van vrouwen in de zorg.

Ook Geert Wilders lijkt de positie van vrouwen niet direct te interesseren. De enige aanleiding voor hem om het hierover te hebben, is als hij er politiek garen bij kan spinnen. Zo toog de PVV daags na de aanrandingen in onder andere Keulen in januari 2016 naar Spijkenisse om daar zogenoemde verzetsspray uit te delen aan vrouwen. De keuze voor Spijkenisse was niet toevallig: de komst van een asielzoekerscentrum zorgde daar voor veel beroering onder de inwoners. Wilders gebruikte de aanrandingen, waarvan de daders hoofdzakelijk uit Algerije en Marokko kwamen, als stok om de islam mee te slaan door te stellen dat moslimmannen uit een „barbaarse, vrouwonvriendelijke islamitische cultuur” komen die we niet moeten willen binnenhalen.

Hetzelfde doet hij met het hoofddoekverbod en met het verbod op genitale verminking en uithuwelijking. Hij zet hiermee de islamitische cultuur af tegen onze schijnbaar vrouwvriendelijke cultuur, waarmee hij feitelijk hetzelfde doet als Marx: de positie van de vrouw gebruiken als graadmeter voor de vooruitgang in de samenleving. Het beeld dat hij daarbij schetst van onze cultuur als een samenleving waar vrouwen wel veilig zijn, klopt evenwel niet met de werkelijkheid. Bijna driekwart van alle Nederlandse vrouwen is ooit seksueel geïntimideerd, een op de tien Nederlandse vrouwen is ooit verkracht en 11 procent van alle Nederlandse vrouwen heeft seksueel geweld meegemaakt door een (ex-)partner. Maar daarover horen we Wilders niet, integendeel: toen de Tweede Kamer ging stemmen over ratificatie van het Verdrag van Istanbul, een internationaal verdrag ter voorkoming en bestrijding van geweld tegen vrouwen, stemde de PVV tegen – als enige.

Dikke vrienden met Orbán

Het zal dus weinig verbazing wekken dat in het hoofdlijnenakkoord van onze nieuwe regering de woorden emancipatie en vrouwenrechten niet één keer voorkomen. Van deze regering hoeven we geen vooruitgang in gendergelijkheid te verwachten. Dat op zich is al erg genoeg, maar verontrustender is de agenda die Wilders op dit front lijkt te voeren. Het is algemeen bekend dat hij dikke vrienden is met de Hongaarse premier Viktor Orbán, die hij ziet als lichtend voorbeeld van een leider. Orbán voert in Hongarije een succesvolle conservatieve, rechtspopulistische politiek die steeds meer op een ideologische dictatuur gaat lijken. Hij heeft democratische instituties als universiteiten, media en de rechtspraak naar zijn hand gezet en zo een stevig fundament gelegd voor de verspreiding van zijn visie.

Deze visie is ondubbelzinnig: het progressieve Westen met zijn vrijzinnige denkbeelden geeft geen zier om nationale identiteit en zet de poorten wagenwijd open voor de islam. Om de christelijke waarden en normen te beschermen tegen islamisering moet het kerngezin weer centraal komen te staan als hoeksteen van de samenleving. Op grond van deze zogenoemde omvolkingstheorie voert Orbán een actieve gezinspolitiek, die onder andere bestaat uit strengere abortuswetgeving en financiële voordelen voor vrouwen die trouwen en kinderen beloven. Vrouwen die zich hiertegen verzetten wordt via een agressief anti-feministisch discours in de media de mond gesnoerd.

Wilders wil terug naar een tijd waarin alles nog overzichtelijk was, afgekaderd langs binaire grenzen

Wat in Hongarije gebeurt, blijft niet in Hongarije. In ons land heeft Wilders zich de afgelopen twee jaar al ontpopt tot kritische tegenstander van ‘genderideologie’ en lhbti+-rechten, wat hij „gedram” noemt van de „regenbooglobby”. En zo zien we door heel Europa een opmars van radicaal-rechtse politici die in navolging van Orbáns heteronormatieve gezinspolitiek hun pijlers richten op het genderdebat. Ze krijgen in eigen land meer voet aan de grond, maar ook in Europa. Gesterkt door elkaars nationale winst, verenigen ze zich in samenwerkingsverbanden die Europa van binnenuit willen veranderen. Ook Wilders heeft zich aangesloten bij Identiteit en Democratie, een van de radicaal-rechtse Europese partijen die flinke winst hebben geboekt bij de verkiezingen van vorig weekend.

Hun gezamenlijke vijand is niet alleen de islam, maar ook het feminisme. Omdat het strijdt voor een wereld waarin iedereen vrij is te worden wie hij/zij/x is. Wilders en de zijnen willen terug naar een tijd waarin alles nog overzichtelijk was, rechtlijnig en afgekaderd langs binaire grenzen, waarin de vrouw kon worden gereduceerd tot een wandelende baarmoeder wier voortplanting een politieke zaak was. Het is ironisch dat hij zijn partij naar de vrijheid heeft vernoemd. Want als hij het voor het zeggen krijgt, zal onze samenleving al gauw een stuk minder vrij worden voor minstens de helft ervan. En zoals de Joods-Amerikaanse dichter Emma Lazarus schreef: „Until we are all free, none of us is free”.


Klik op het vinkje naast ‘Ik ben geen robot’