Column | Over zware en lichte woorden

Het was de week van de woorden. Oude woorden zorgden voor ophef, nieuwe woorden moesten de ophef sussen. Het meest beladen oude woord was ‘omvolking’, in het verleden gebruikt door beoogd PVV-minister Marjolein Faber. Dat het woord een nationaalsocialistische geschiedenis kent boeide haar niet, zei ze eerder al. Faber had nog meer beladen woorden gebruikt, zoals „verwerpelijke ideologie” (over de islam) en „nep-volksvertegenwoordigers” (over alle Eerste Kamerleden behalve die van de PVV).

Ze had ook een manier bedacht om de oude woorden onschadelijk te maken: zeggen dat ze die als Kamerlid had gesproken, niet als minister. Ze hoefde de woorden dus niet terug te nemen of er inhoudelijk op in te gaan. De volgende belofte volstond: „Als lid van het kabinet zal ik mij natuurlijk uiten binnen de lijnen van het Hoofdlijnenakkoord en de rechtsstaatverklaring.”

Dit stelt niet echt gerust. We weten niet wat ‘binnen de lijnen van het Hoofdlijnenakkoord’ betekent, want er staat niets in over uitlatingen door bewindslieden. Wel wordt er volgens het akkoord „daadkrachtig opgetreden tegen degenen die zich schuldig maken aan racisme, discriminatie, antisemitisme en moslimhaat”. Maar wat betekent dat? Wordt er dan ook opgetreden tegen mensen die zich racistisch uitlaten?

Pieter Omtzigt zag het probleem niet zo, bleek zaterdag in Nieuwsuur. Als je van elke potentiële minister oude uitspraken gaan opdreggen, kun je alleen nog mensen aannemen „die nooit iets gezegd of gevonden hebben”. Oftewel: je moet niet op alle slakken zout leggen.

Over het gewicht van woorden bestaan veel algemene uitspraken, van ‘woorden doen ertoe’ tot ‘het zijn maar woorden’ – respectievelijk om hun zwaarte en hun lichtheid aan te geven. In de praktijk verschilt het per woord. Sommige woorden zijn bijna gewichtloos, denk aan clichés als ‘ik heb veel zin in deze uitdaging’. Andere zijn zwaar van betekenis, zoals ‘ik maak het uit’. In de categorie zware woorden vallen performatieve uitspraken (‘u staat onder arrest’), beloftes, dreigementen, en ook woorden die een grens overschrijden, zoals bepaalde scheldwoorden en taboes. Sommige zware woorden doen zich voor als ‘gewoon een woordje’, maar kunnen de werkelijkheid ingrijpend herscheppen – denk aan ‘kopvoddentaks’.

Het woord omvolking valt in de categorie zware woorden. Het is het topje van een enorme ijsberg van racisme en paranoia die niet van de ene op de andere dag wegsmelt. We weten allemaal dat Faber het heeft gezegd omdat ze erin gelooft, en daaraan is niets veranderd. In die zin is het dus niet zomaar een woord, maar het uithangbord van een wereldbeeld.

De vraag is: hoe gaan de nieuwe coalitiegenoten ermee om? Je zou verwachten dat woorden als omvolking ten minste even zware woorden tegenover zich krijgen. Bijvoorbeeld, ik doe maar een suggestie: „Ik vind het verwerpelijk dat mevrouw Faber nazitermen heeft gebruikt en als zij of een andere bewindspersoon dat weer doet, stap ik op”. Met die woorden doe je twee dingen: je velt een moreel oordeel én je trekt een grens.

Maar in plaats daarvan kozen de coalitiepartners voor woorden zo licht als veertjes. Dilan Yesilgöz merkte op dat Faber „geen onomstreden kandidaat is”, maar deed er vervolgens het zwijgen toe. Andere VVD’ers hadden het over een „morele ondergrens”: zware woorden, maar alleen als je er consequenties aan verbindt, zoals opstappen. Dat gebeurde niet.

Bij NSC was het niet beter. „Ik ga er pas iets van vinden in mijn nieuwe rol als ik geconfronteerd word met uitspraken van anderen die over de grens gaan in hun nieuwe rol”, zei beoogd minister Judith Uitermark. Weer dat rare gegoochel met rollen.

Nog teleurstellender was Pieter Omtzigt, die bij Nieuwsuur uitgebreid werd bevraagd over Fabers woorden. „Deze uitspraken ga ik niet recenseren”, zei hij – gewichtloze woorden die grappig genoeg eerder zijn gebruikt door Mark Rutte, Hugo de Jonge en Sigrid Kaag. En op de vraag of het woord omvolking voor hem een grens was: „Ik kan me niet voorstellen dat het kabinetsbeleid zal zijn.” Het dichtst bij een belofte kwam Omtzigt toen hij zei: „Ik denk dat iedereen zich hieraan [het Hoofdlijnenakkoord] gaat houden, en als dat niet gebeurt zult u ongetwijfeld bij mij staan, en dan zal ik er ook wat van zeggen als ik naar buiten ga.”

Dit soort uitspraken zijn vaag en committeren zich nergens aan. Lichtere woorden bestaan bijna niet. De vraag die overblijft: waarom? Als je in zee gaat met een politicus die niet eens een naziterm wil inslikken, dan kun je toch ten minste markeren dat dit exceptioneel is? Maar nee: iemand als Omtzigt vertrouwt op akkoorden en procedures, en vergeet de kracht van het woord.

Floor Rusman ([email protected]) is redacteur van NRC