In Brussel kunnen ze nog best groene wetten aannemen, schreef nieuwswebsite Politico deze week op ironische toon naar aanleiding van de stemming over de natuurherstelwet. „Het enige wat ze daarvoor nodig hadden, was een schurkachtige Oostenrijkse minister die bereid was haar baan te riskeren, aangeklaagd te worden door haar eigen regering en misschien zelfs haar hele coalitie op te blazen. Heel gemakkelijk.”
Politico is niet de enige die in de uitslag van de Europese verkiezingen niet alleen een verschuiving naar rechts zag, maar ook een afrekening met de groene politiek die Brussel de afgelopen vijf jaar heeft gedomineerd. Die groene politiek resulteerde in de Green Deal – het ambitieuze pakket aan wetgeving om de EU voor 2050 klimaatneutraal te maken. Ook The New York Times wees erop dat groene partijen maar liefst een derde van hun zetels hebben verloren. Onder de kop ‘De groenen zijn dood. Lang leve de groenen!’ vroeg de krant zich af of de Europese voortrekkersrol in de mondiale klimaatpolitiek nu zijn beste tijd heeft gehad.
Volgens James Patterson ligt het iets ingewikkelder en is het de vraag of de verkiezingsuitslag echt kan worden uitgelegd als een signaal dat Europeanen ineens heel anders denken over klimaat. Patterson, geboren in Australië, is universitair docent in Utrecht en onderzoekt hoe verzet tegen klimaatbeleid ontstaat. In het artikel in The New York Times wijst Bas Eickhout, Europarlementariër namens GroenLinks-PvdA, erop dat de oorlog in Oekraïne en de daarop volgende inflatie een crisis hebben veroorzaakt over de kosten van levensonderhoud. Daardoor zijn mensen zich volgens hem gaan afvragen of Europa zich de luxe van een zeer ambitieus klimaatbeleid nog wel kan veroorloven.
Identiteit
Kosten spelen weliswaar een rol in het denken over klimaat, zegt Patterson in een werkkamer op het Utrechtse Science Park, maar een terugslag in het klimaatbeleid kan net zo goed andere oorzaken hebben. „Het gaat ook over de vrees voor een verlies van cultuur en identiteit. Als je houdt van snelle auto’s, van de vrijheid die jouw benzineauto je geeft, kun je het gevoel krijgen dat klimaatbeleid je identiteit aantast. Als je in een land of een streek woont waar je cultuur is verbonden met de productie van fossiele brandstoffen, of met kolenmijnen, is klimaatbeleid heel bedreigend. Ook kan klimaatbeleid het gevoel versterken dat de overheid probeert keuzes in te perken, zoals over het eten van vlees.” Zie bijvoorbeeld de foto op de voorpagina van De Telegraaf in januari 2019 over de gevolgen van het Nederlandse Klimaatakkoord. Een man met twee aan vorken geprikte gehaktballen kijkt in de lens en lijkt te waarschuwen voor ‘verkettering van vlees’. ‘Vlees moet op rantsoen’, luidt de kop.
Naast hoge kosten en verlies van identiteit kunnen volgens Patterson ook alledaagse beslommeringen onverwachte weerstand tegen klimaatbeleid aanwakkeren. „Als mensen het gevoel krijgen dat beleid ernstig ingrijpt in hun dagelijks leven, zonder dat er een alternatief is, kunnen ze gemakkelijk in verzet komen. Wat als je familie aan de andere kant van de wereld woont, zoals in mijn geval, en je dus wel in een vliegtuig moet stappen om ze te bezoeken? Wat als je de zorg hebt voor een bejaarde vader of moeder, en niet zonder auto kunt?”
Een goed voorbeeld van zo’n ondoordachte ingreep in het dagelijks leven was de accijnsverhoging die de Franse president Macron in 2018 invoerde om het openbaar vervoer te stimuleren en mensen uit de auto te krijgen. Maar op het platteland is nauwelijks openbaar vervoer. Dus daar ervoeren ze die maatregel als een aanval op hun dagelijks leven. Het leidde tot de gele-hesjesprotesten, die weken duurden en Macron uiteindelijk dwongen om de maatregel af te blazen.
Tegenstelling stad-platteland
De gele hesjes lieten nog iets anders zien. Marine Le Pen gebruikte de protesten om een tegenstelling aan te wakkeren tussen stad en platteland. Datzelfde zag je bij de Europese verkiezingen, zegt Patterson. Radicaal-rechtse partijen hadden in het verleden amper belangstelling voor klimaat. Maar inmiddels gebruiken ze het thema ook om een wig te drijven tussen groepen burgers. Ze creëren niet alleen de tweedeling stad versus platteland, maar ook progressief versus traditioneel, en kosmopolitisch versus nationalistisch.
Uit onderzoek blijkt nog steeds dat steun in Europa voor klimaatbeleid als geheel groot is, en behoorlijk robuust
Dat is ook wat Bas Eickhout constateert in het artikel in The New York Times. Groene partijen hebben volgens hem onvoldoende laten zien dat hun voorstellen meer zijn dan een duur, anti-groeibeleid dat vooral het armste deel van de bevolking zou schaden. Ze worden dan al gauw gezien als „elitaire stedelingen die de kosten van de klimaattransitie terzijde schuiven”. En zo werden ze dan ook in de Europese verkiezingscampagne afgeschilderd door radicaal-rechtse en populistische partijen – en in hun kielzog ook door centrum-rechtse partijen.
Toch zijn niet alle radicaal-rechtse en populistische partijen ‘anti-klimaat’ en ‘anti-milieu’, of in ieder geval niet allemaal op dezelfde manier. De PVV in Nederland en de AfD in Duitsland vinden alle klimaatbeleid onzin, en trekken klimaatverandering zelf in twijfel. Andere partijen, zoals het Franse Rassemblement National van Marine Le Pen en Fratelli d’Italia van Giorgia Meloni lijken gematigder.
Le Pen wil het liefst alle windturbines afbreken en een moratorium op de bouw van zonneparken. Alleen kernenergie – nauw verbonden met de Franse identiteit – is in haar ogen werkelijk ecologisch. Ze zegt het Klimaatakoord van Parijs te steunen, maar wil uit de Europese Green Deal stappen. „Iedere ware patriot moet ecologisch denken”, zei Le Pen een paar jaar geleden in een interview met het Duitse opinieweekblad Die Zeit.
‘Ecodwaasheden’
Meloni denkt er net zo over: „Niets is rechtser dan ecologie. Rechts houdt van het milieu omdat het houdt van het land, de identiteit, het vaderland.” Maar ze stemde maandag wel tegen de Europese natuurherstelwet. En hoewel ook Meloni zegt het Parijsakkoord te steunen, vormen zonneparken in haar ogen een ernstige bedreiging voor de voedselzekerheid. Ze spreekt van „ideologische eco-dwaasheden waarvan Italië en zijn boeren het slachtoffer zijn geworden”. Bij wijze van „pragmatische maatregel” moeten ze voortaan minimaal 2,1 meter boven de grond worden geplaatst.
Het laat volgens Patterson zien dat de uitslag van de Europese verkiezingen als het over klimaat gaat complexer is, dan die op het eerste gezicht lijkt. „Populistische partijen mogen anti-klimaat en anti-milieu zijn, maar dat mensen die op hen stemmen er net zo over denken, is volgens mij helemaal niet zo duidelijk. Uit onderzoek blijkt nog steeds dat steun in Europa voor klimaatbeleid als geheel groot is, en behoorlijk robuust.”