Kandinsky wilde met goed klinkende schilderijen „de menselijke ziel laten trillen”

Kunst is geen wedstrijd, zegt men. Maar daar dachten twee van de drie grote pioniers van de abstracte schilderkunst anders over. Om als ‘eerste abstracte schilder’ de geschiedenis in te gaan, speelden de Rus van oorsprong Wassily Kandinsky (1866-1944) en de Oekraïner van Poolse komaf Kazimir Malevitsj (1879-1935) vals. Malevitsj antedateerde Zwart Vierkant, zijn eerste abstract-geometrische, ‘suprematistische’ schilderij uit 1915, op 1913. Kandinsky liet een ongetitelde abstract-expressionistische aquarel uit vermoedelijk 1912 of 1913 doorgaan voor zijn Eerste abstracte aquarel die hij al in 1910 zou hebben gemaakt. Alleen Piet Mondriaan (1872-1944) deed niet mee aan de wedstrijd. Hij was er zo heilig van overtuigd dat zijn Nieuwe Beelding de enige en ware abstracte kunst was, dat hij zich niet verlaagde tot een wedstrijd met twee inferieure concurrenten.

Maar al was Kandinsky met zijn abstracte aquarel niet de eerste abstracte schilder – de Tsjech Frantisek Kupka schilderde echt al in 1910 volledig abstract – hij was wel de eerste die een theorie over abstracte kunst publiceerde. In Über dat Geistige in der Kunst uit 1912 verkondigde hij dat een nieuw tijdperk was aangebroken waarin het materialisme zou wijken voor het ‘geestelijke’. Bij de nieuwe tijd hoorde een ‘geestelijke’ schilderkunst met een ‘innerlijke noodzaak’ die alleen bestaat uit kleurvlakken en lijnen en net zo abstract was als muziek, legde hij uit: „Kleur is een middel om rechtstreeks de ziel te beïnvloeden”, schreef hij. „Kleur is het klavier, het oog is de hamer, terwijl de ziel een piano met vele snaren is. De kunstenaar is de hand waarmee het middel, de verschillende toetsen, de menselijke ziel kan laten trillen.”

Op Kandinsky, de schitterende openingstentoonstelling van H’ART Museum in Amsterdam, behoort de Eerste abstracte aquarel niet tot de 65 geëxposeerde schilderijen van Kandinsky’s die allemaal afkomstig zijn uit het Centre Pompidou in Parijs (zie inzet). Wel komen zijn theorieën uitvoerig aan de orde in de video’s van kunstenaar Bink van Vollenhoven, die op verschillende punten in de tentoonstelling zijn te zien. Hierin maakt een acteur niet alleen duidelijk waarom de jurist Kandinsky in 1896 op zijn dertigste verhuisde van Moskou naar München om daar schilderlessen te volgen, maar legt hij aan de hand van animaties ook uit dat abstracte schilderijen ‘innerlijke klanken’ hebben.

Reconstructie

Hoogtepunt – en hart – van de tentoonstelling is de Bauhaus Salon, een grote achthoekige ruimte met metershoge wandschilderingen van Kandinsky uit 1922. Een jaar eerder was hij vanuit Moskou teruggekeerd naar Duitsland, dat hij als Rus bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in 1914 had moeten verlaten.

Kandinsky ontwierp de veelkleurige schilderingen op bruine en zwarte wanden voor de jaarlijkse Juryfreie Kunstschau in het Lehrter Bahnhof in Berlijn. Ze werden uitgevoerd door studenten van het Bauhaus in Weimar, de eerste, op modernistische leest geschoeide kunstschool ter wereld waar Kandinsky na zijn terugkeer docent was geworden. Zijn wandschilderingen op doek gingen in de Tweede Wereldoorlog verloren, maar zijn in 1977 gereconstrueerd aan de hand van de originele ontwerpen uit de grote schenking van Kandinsky’s weduwe Nina aan het Centre Pompidou.

De wandschilderingen zijn een overgangswerk. Op enkele wanden overheersen de veelkleurige grillige lijnen en vormen die kenmerkend zijn voor Kandinsky’s vooroorlogse abstract expressionisme. Maar op sommige plekken overheersen vierkanten, cirkels en andere simpele geometrische vormen. Die had Kandinsky overgenomen van de Russische constructivisten tijdens zijn verblijf in Rusland, waar in 1917 een communistisch regime aan de macht was gekomen dat voor korte tijd Kandinsky en andere avant-gardisten als hoge kunstambtenaren in dienst nam.

Collectie Centre Pompidou

Wie de half verduisterde driedimensionale Kandinsky betreedt, is door een aantal ruimtes gegaan waarin de ontwikkeling van het abstract expressionisme stap voor de stap kan worden gevolgd. Eerst is er het werk van een zoekende kunstenaar te zien, die zich laat inspireren door volkskunst, Jugendstil en pointillisme, en die tijdens zijn reis door Nederland in 1904 vissers(vrouwen) in klederdracht in Marken schildert. Vervolgens worden de kerken, bomen, mensen en andere dingen steeds vager in zijn expressionistische schilderijen tot ze, met dank aan de theosofie, zijn verdwenen en er alleen nog veelkleurige vlekken, grillige vormen en lijnen resteren.

‘Less is a bore’

‘Vermicelli-expressionisme’ doopte Theo van Doesburg, de oprichter van De Stijl, Kandinsky’s vroege abstracte schilderijen smalend – en niet ongeestig. Maar in de ruimtes die op de zaal met wandschilderingen volgen, is geen spoor van vermicellisoep meer te bekennen. Hier hangen werken uit Kandinsky’s Bauhaus-tijd (1922-1933), waarin hele en halve cirkels, drie- en vierhoeken overheersen. Maar anders dan in de Nieuwe Beelding van De Stijl en in Malevitsj’ ‘suprematistische’ schilderijen zijn de simpele geometrische vormen in Kandinsky’s Bauhausschilderijen niet monochroom en strak. Niet alleen lijken ze vaak doorschijnend en hebben ze textuur door bijvoorbeeld het gebruik van zand. Ook vormen ze, als echo’s van het abstract-expressionisme, vaak complexe, drukke composities. Anders dan Mondriaan en Malevitsj streefde Kandinsky niet naar absolute zuiverheid. Integendeel, hoewel hij, net als de twee andere pioniers van de abstracte kunst, de figuratie had uitgebannen, gold voor hem eerder het postmoderne adagium „less is a bore” dan het modernistische „less is more”. Op alle mogelijke manieren wilde hij met goed klinkende schilderijen „de menselijke ziel laten trillen”.

Na de sluiting van het Bauhaus door de nazi’s in 1933 emigreerden Kan-dinsky en zijn vrouw opnieuw, dit keer naar Parijs. Zijn werk veranderde hier voor de laatste keer. Onder invloed van het werk van bijvoorbeeld Joan Miró maken de geometrische vormen in zijn werk plaats voor organische vormen. Hiermee keerde de figuratie weer terug in zijn werk: het is onmogelijk om in veel biomorfe vormen geen amoebes te zien.

In Cercle et Carré uit 1943, genoemd naar de vereniging van abstracte schilders in Parijs waarvan Kandinsky en Mondriaan lid waren, zijn de vijf figuren naast en tussen een klein rood vierkant en een groene cirkel zelfs onmiskenbaar menselijke gestalten die zijn uitgedost voor een gemaskerd bal of een carnavalsoptocht. Het is alsof Kandinsky de spot dreef met Mondriaan, Malevitsj en andere zuiverheidsapostelen die hem wegens zijn uitbundige, muzikale schilderijen nooit serieus namen.