Het is een kokette gewoonte. Er komt een dakdekker aan de deur, besteld en wel. Ik zal hem even rondleiden door het huis (lekkage) en ook het dak laten zien. De man is, schat ik zo’n dertig jaar jonger dan ik. Hij stelt zich voor met zijn voornaam, ik doe hetzelfde, en terwijl ik automatisch aan het je’en en jouwen sla, zegt hij ‘U’. Nu komt mijn koketterie: ‘Zeg maar ‘je’, hoor’. Het kan nog erger, als daaraan wordt toegevoegd ‘anders voel ik me zo oud.’ Maar ik ben ook een stuk ouder.
De jongere man zegt nog twee keer ‘U’ en verontschuldigt zich. ‘Opvoeding, hè.’ Hij schakelt nu over op ‘jullie’, alsof hij de hele vereniging van eigenaren toespreekt.
Ik had hem gewoon moeten laten begaan met vousvoyeren. Kom ik in een winkel, dan vind ik het doodnormaal, en tegen de caissière of winkelbediende die ik nooit eerder heb gezien zal ik ook geen ‘jij’ zeggen. Het is dat die dakdekker bij mij me thuis rondloopt, waardoor het ‘U’ zo’n grandioze status krijgt aan mijn eigen keukentafel.
Nederlanders hebben een veel gecompliceerdere verhouding met vousvoyeren dan bijvoorbeeld Fransen of Duitsers. ‘U’ is niet alleen een beleefdheidsvorm, het is ook een simpele censor die hiërarchische verschillen detecteert. De leidinggevende is in veel landen ‘U’, tenzij het zo’n eigentijdse start-up is, waar de salarisverschillen worden weggemoffeld op van die enorme zitzakken.
Ik ken weinig Nederlandse politici van nabij en zou alleen al daarom iedereen vousvoyeren. ‘U’ drukt ook een zekere eerbied uit, en anders dan veel Nederlanders heb ik ontzag voor politici, want het lijkt me een levensverkortende baan.
Ook van dat aankomende kabinet, onder leiding van Dick Schoof, zit er niemand bij die ik mijn ‘U’ zou onthouden. Veel van die aanstormende bewindslieden zijn jonger dan ik. Wel kan ik me voorstellen dat ik ze na stevige kennismaking zou tutoyeren. Zelfs bij Geert Wilders, die in de Kamer blijft, kan ik me dat indenken; niet omdat ik ook maar enig ontzag opbreng voor zijn politieke standpunten, maar omdat de man vergroeid is met de Haagse politiek, al meer dan 30 jaar. Zo iemand krijgt dan de functie van de staande schemerlamp in de hoek, die daar hoort, omdat het altijd zo is geweest. Zo ontstaat een bedrieglijke sfeer van intimiteit en gewenning.
Er is één iemand van dat nieuwe kabinet, die ik nooit en te nimmer zou tutoyeren: dat is Marjolein Faber-van de Klashorst. Zij is ongeveer van mijn leeftijd, dat is het punt niet. Maar iemand die andere parlementariërs ‘nep-volksvertegenwoordigers’ noemt en losjes spreekt over ‘omvolking’ – daar past een ijzig beleefde, kilometerslange afstand.
Stephan Sanders schrijft elke maandag op deze plek een column.
De eerste keer dat ik over Andrew Tate hoorde, was toen hij zich zogenaamd tot de islam had bekeerd. Uit de berichtgeving erover begreep ik dat hij een gewelddadige manfluencer is die zijn miljoenenpubliek via sociale media bespeelt met giftige en seksistische praatjes over mannelijkheid en vrouwen.
Hij houdt het niet bij praatjes, samen met zijn broer is hij gearresteerd en aangeklaagd voor verkrachting, vrouwenhandel en seks met minderjarige meisjes. Alsof de islamitische wereld niet genoeg problemen heeft, krijgen we er ook nog eens het grootste geteisem bij.
Vorige week was hij weer in het nieuws; vrouwen in Australië verlaten het onderwijs, omdat jongens in de klas onder zijn invloed niet te handhaven zijn. De leerlingen papegaaien zijn uitspraken en accepteren het gezag van vrouwen niet.
Nu zijn de ideeën van Tate weinig origineel: vrouwen zijn objecten, horen achter het aanrecht, moeten de man dienstbaar verzorgen en mag je slaan. En dat brengt hij in een zenuwachtig, opgewonden hoog toontje dat ik persoonlijk weinig mannelijk of aantrekkelijk vind, maar ik ben een vrouw, mijn mening doet er in zijn universum niet toe.
Of zoals hij dat zo eloquent zegt: „There’s no such thing as girl power outside of birthing children. It’s literally all they can do. Anything else is better left to men.” Alleen plaatst hij op zijn Twitter-account wel een filmpje van een jongedame die zijn workshop aanbeveelt, dus zo nutteloos zijn vrouwen toch ook weer niet.
Criminele parasieten als Tate zijn helemaal niet begaan met mannen
Tate is niet de enige die zijn waarde uit archaïsche ideeën, dat mannen als vanzelfsprekend leider en gezinshoofd zijn en recht hebben op respect, haalt. Ook in Nederland is er een heuse manfluencer-industrie van ijdele types die hun volgers opjutten dat ze sukkels zijn als ze hun emoties tonen, hun vrouw toestaan een mannelijke vriend te hebben, die hun trots uit hun spierballen of dure auto halen en met tegeltjeswijsheden strooien als ‘een high value vrouw heeft geen afschuwelijk verleden om zich zorgen over te maken’. Of die de stelling dat school belangrijk is pareren met: ‘Heb je ooit een docent in een Porsche gezien?’.
Maar achter die stoere praatjes en strak gecoiffeerde kapsels schuilen bange mannen die alleen aanspraak kunnen maken op macht door op een verleden terug te grijpen waarin de wereld onderverdeeld was in mannen en vrouwen, mannen autoriteit hadden, kostwinnaar waren en de eer van vrouwen bewaakten.
Mannelijkheid domineert de wereld nog wel, maar is niet langer het hoogst haalbare. De Marlboro-man is dood, grenzen tussen de seksen vervagen en vrouwen zijn niet langer afhankelijk van mannen. Ze hebben hun eigen levens, voorkeuren én geld.
Wat is je relevantie dan nog als man? Genoeg, lijkt me, maar dan moet je werken, overtuigen, verleiden. Op inhoud en op basis van gelijkwaardigheid relaties aangaan. Daar hebben die types in hun virtuele man cave helemaal geen zin in. Zij willen het makkelijk, snel, zonder weerstand. Vrouwen moeten bevallig klaar liggen en mannen het gevoel krijgen dat ze de grootste, sterkste, lekkerste zijn.
Het leven is geen suikerspin, vrouwen zijn geen dingen die je kunt claimen en mannen geen superhelden die geen pijn voelen. Criminele parasieten als Tate zijn helemaal niet begaan met mannen. Ze maken misbruik van hun onzekerheden om ze geld afhandig te maken en een verknipt beeld van mannelijkheid te verkopen.
Mannen verdienen beter dan deze charlatans. Vrouwen ook.
Hassnae Bouazza is schrijver, journalist, columnist en programmamaker.
Ratan Tata was een industrieel en groot autoliefhebber. In zijn woonplaats Mumbai zag hij hoe hele Indiase gezinnen zich op een kleine bromfiets wurmden om zich te verplaatsen. Dat moet veiliger kunnen, dacht Tata. Hij ontwikkelde de Tata Nano, met een prijs van rond de 1.200 euro in de markt gezet als ’s wereld goedkoopste autootje.
Het werd geen succes. De auto kende technische en productionele problemen en de Indiase bevolking viel niet voor iets wat als goedkoopste ter wereld werd weggezet. Toch zegt het idee veel over de visie van Ratan Tata en de richting die het familieconglomeraat onder zijn leiding was ingeslagen: het koppelen van zaken aan sociale bewogenheid.
Sinds zijn aantreden als topman groeide Tata Sons, het moederbedrijf van onder meer staalproducent Tata Steel, uit van een grootmacht in India tot een wereldwijde speler met een miljardenomzet en meer dan een miljoen personeelsleden. Met een bedrijvenimperium dat zich uitstrekte van thee tot luchtvaart en van IT tot hotels. Maar ook een conglomeraat dat met name in Europa een wat controversiële bijklank had. Tata overleed deze week op 86-jarige leeftijd.
Overname Hoogovens
Ratan Tata werkte na een studie architectuur in de jaren vijftig en zestig in de VS al tientallen jaren bij het concern toen hij in 1991 de leiding overnam van zijn oom J.R.D. Tata, die het imperium in 1953 oprichtte. Tata Group, met boven zich moedermaatschappij Tata Sons, produceerde al sinds de tweede helft van de negentiende eeuw staal, maar kende ook een ietwat saai imago.
De aanstelling van Ratan Tata viel samen met de liberalisering van de Indiase economie. Het land, op weg om een wereldspeler te worden, opende de eigen markt en liet onder meer bepaalde import- en exportbeperkingen vallen. Het stelde Indiase bedrijven in de gelegenheid ook in het buitenland te groeien.
Tata greep die kansen aan om verschillende grote overnames te doen. In Nederland is hij het bekendst van de overname van de staalfabrieken in IJmuiden. Het oude Hoogovens fuseerde in 1999 met British Steel tot Corus. Negen jaar later kwamen de Nederlandse en Britse fabrieken voor bijna 10 miljard euro in handen van Tata Steel.
Het was niet de enige Britse overname die het concern deed. Zo werd in 2000 met Tetley al de grootste theeproducent van het Verenigd Koninkrijk overgenomen. In 2008 voegde Tata autofabrikant Jaguar Land Rover toe aan het uitdijende imperium. Al met al werd het Indiase bedrijf de grootste industriële werkgever in het VK. De overnames werden ook wel eens met een knipoog omgekeerd kolonialisme genoemd, een verwijzing naar de status van India als voormalig Britse kolonie.
Later werd ook luchtvaartmaatschappij Air India overgenomen van de Indiase overheid.
Omstreden
Niet alle investeringen werden een succes, zoals het voorbeeld van de Tata Nano-auto bewees. De Britse staalfabrieken waren log, in de ogen van Tata. Er was „te weinig geïnvesteerd en te veel personeel” om ze rendabel te maken, zou hij zich eens laten ontvallen. Er moest steeds geld bij. In 2016 werd een poging gedaan ze van de hand te doen, maar zonder succes.
De staalactiviteiten in Nederland staan bovendien al een tijdje in een negatief daglicht. De fabriek in IJmuiden is de grootste CO2-uitstoter van Nederland. Ook blijkt de laatste jaren hoe groot de gezondheidsrisico’s voor omwonenden zijn.
Lees ook
Gezondheidsschade door Tata erger dan gedacht, stelt rapport. Toch is er toekomst voor staal maken in de IJmond
Het wat controversiële imago staat in schril contrast met de status van grootindustrieel die Ratan Tata met zijn bedrijf in India geniet. Tata Group is voor twee derde in handen van liefdadigheidsfondsen. Daarmee bekostigt het concern onder meer academies, onderzoeksinstituten en ziekenhuizen. Het steunt bovendien organisaties die armoede bestrijden en het Indiase platteland tot ontwikkeling brengen. Daarnaast staat Ratan Tata er bekend om het oog dat hij had voor de omstandigheden van arbeiders.
Conflicten waren er echter ook. In 2012 deed Tata de leiding van het conglomeraat over aan de Indiaas-Ierse Cyrus Mistry. In 2016 werd die alweer ontslagen door Tata, die hem tegenvallende resultaten aanrekende. Ook zou Mistry afbreuk hebben gedaan aan het filantropische karakter van moederbedrijf Tata Sons. Het leidde tot een machtsstrijd die breed uit werd gemeten in de media. Uiteindelijk stelde het Indiase gerechtshof Tata in het gelijk.
Premier Modri geraakt
Toch zal Tata in India vooral herinnerd worden om zijn zakelijke succes en menselijke kant. Toen bij terroristische aanslagen in 2008 in Mumbai een van Tata’s hotels werd aangevallen, kwamen elf medewerkers om het leven. Tata zegde de nabestaanden toe het salaris te zullen uitbetalen wat zij de rest van het leven zouden hebben verdiend.
Biograaf Peter Casey beschrijft hem tegenover de BBC als een „bescheiden, gereserveerde man” die werkte met „enorme discipline”. Die toewijding was onder meer mogelijk omdat Tata niet getrouwd was en ook geen kinderen had.
De Indiase premier Narendra Modi kende Tata goed en noemt hem „een visionaire zakenman” en een „bijzonder mens”. „Zijn overlijden komt hard aan.”
Een hoogoven, daar zou gedonder van komen. Op 7 september 1918 vulde een interview met het Velsense raadslid Frans Netscher de voorpagina van de IJmuider Courant. Hij sprak zich fel uit tegen de komst van een staalfabriek naar zijn gemeente. ‘Een hoogoven drukt zijn stempel op de ganse omtrek’, liet hij optekenen. ‘Het maakt alles zwart en kaal en de lucht onzuiver.’
Fast forward 106 jaar vooruit, en de voorpagina van de IJmuider Courant ziet er geregeld bijna hetzelfde uit. En dat is maar één van de talloze parallellen tussen heden en verleden die opduiken in Het Eeuwige Vuur. Honderd jaar staal aan de Noordzee, van Daan Dekker. Het boek is een geschiedenis van de controversiële, want erg vervuilende, staalfabriek die tegenwoordig Tata Steel heet.
Op dat onderwerp beten al meerdere academici, schrijvers en bedrijfshistorici zich stuk, maar leesbare teksten leverde dat nooit op. Dekker heeft als eerste een toegankelijke geschiedenis van de fabriek geschreven. Een onthullend boek, bovendien.
Dekker, die eerder een boek over de bouw van de Bijlmer schreef, komt in 2021 in IJmuiden te wonen. Vanaf zijn bureau kan hij de fabriek zien – elke ochtend en avond kijkt hij even naar ‘het vuur en de rook’ van de ‘industriële jungle aan zee’. Het is precies de periode dat de fabriek in opspraak raakt, door meerdere RIVM-rapporten die een link leggen tussen de uitstoot en gezondheidsklachten.
Dekker raakt gefascineerd door zijn uitzicht. Hij besluit zich op de geschiedenis van de fabriek te storten. Waarom landde er juist hier een staalfabriek, middenin de duinen? En hoe is de situatie zo gespannen geworden als nu?
Arbeidsmigranten
Dekker gaat vlot door de lange geschiedenis van de fabriek, van de oprichting in 1918 door alle grote namen van het Nederlandse bedrijfsleven, tot in de slaapzalen van de Arosa Sun, het schip waar arbeidsmigranten uit Zuid-Europa in de jaren zeventig in sliepen. Hij kiest zorgvuldig hoofdpersonen uit wiens brieven of dagboekaantekeningen het verhaal verlevendigen – er zit duidelijk veel werk in zijn onderzoek.
Als Dolph Kessler, een van de oprichters van de fabriek, in 1918 door de Verenigde Staten reist om kennis over staalfabrieken op te doen, verblijft de lezer bijvoorbeeld met hem in staalstad Pittsburgh het ‘zwart uitgeslagen Fort Pitt Hotel’. In een brief naar huis schrijft hij: ‘[B]etreuren zal ik het niet als ik weer in reinere gewesten raak’.
Op zich leidt dit al tot een boeiend verhaal over de geschiedenis van een van ’s lands grootste fabrieken. Alles komt voorbij, van de moeizame verhouding tussen de directie met de Duitse bezetter tot vreselijke bedrijfsongevallen en de psychische problemen van Dolph Kessler. Een enkele keer werkt Dekker iets waar hij op hint niet helemaal goed uit: de reden waarom ingenieur Wenkebach bijvoorbeeld een fabriek wil oprichten blijft wel erg summier. Maar dit zijn uitzonderingen.
Het boek wint nog aan waarde door een tweede laag die Dekker er vrijwel impliciet in verwerkt. Hij focust op thema’s die vandaag de dag actueel zijn, zoals vervuiling, arbeidsmigratie en overheidssteun. Het gaat over de Spanjaarden en Italianen die het bedrijf hielpen opbouwen, maar te maken kregen met slechte huisvesting (waar kennen we dat van?). Of over minister Jan Terlouw, die in de jaren tachtig voor moeilijke staatssteunbeslissingen gesteld wordt – net als minister Sophie Hermans (VVD) nu, bij de vraag of Tata Steel steun moet krijgen voor vergroening.
Het boeiendst is dat Dekker met veel archiefwerk blootlegt dat de discussie over vervuiling niet iets is van de laatste paar jaar, hoewel dat vaak gedacht wordt. Hij besteedt bijvoorbeeld uitgebreid aandacht aan een plan uit de jaren zestig om een nieuwe grote fabriek te bouwen in de haven van Rotterdam. Omwonenden vrezen daar zwarte was en weten uiteindelijk het plan te dwarsbomen – een onbekende episode die totaal in de vergetelheid is geraakt.
Hinderwet
De pijnlijke episodes die doen denken aan vandaag de dag stapelen zich op. Al bij de oprichting probeert de fabriek een uitzondering te krijgen van de Hinderwet, die overlast reguleert. Of neem grof stof, oftewel zichtbaar stof: veilig, zei de fabriek in de jaren negentig, want dat kan je niet inademen. In 2021 concludeerde het RIVM dat spelende kinderen dit mogelijk wel binnen kunnen krijgen, wat gevaar voor de gezondheid oplevert.
Zo zijn er nog veel meer voorbeelden. Geen wonder, dus, dat de fabriek ook al decennialang bezig is om de woede vanuit de omgeving in goede banen te leiden. In 1991 klaagden omwonenden al dat het concern maatregelen beloofde, maar dat die er niet kwamen. Na een veelbewogen bijeenkomst met vertegenwoordigers van de fabriek, keken die laatste wel tevreden terug: ‘In het verslag werd geconcludeerd dat ze de woede van de Wijk aan Zeeërs hadden weten te kanaliseren’, schrijft Dekker.
Dekker is uiteindelijk niet tegen Tata Steel. De situatie is wel degelijk verbeterd, de afgelopen decennia, schrijft hij, en hij besteedt ruim aandacht voor maatregelen die zijn genomen. Treffend is ook een anekdote over Oekraïense vluchtelingen die hij in huis neemt. Ze komen uit de staalstad Kryvyi Rih en vinden Tata Steel zo schoon.
Het Eeuwige Vuur is zo een genuanceerd boek over de complexe relatie tussen de maatschappij en een groot industriebedrijf. Die blijkt er vaak een van trekken en duwen, waarbij druk van buitenaf onontbeerlijk is voor verandering.