N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Luister naar
10:43
Cultuurdagboek Acteur George Tobal speelt met acteur Adam Kissequel en Club Classique de voorstelling ‘Leven’ op festival Oerol op Terschelling. „Wat is de magie van dit eiland? En waarom lukt het niet deze magie na te bootsen in de schouwburg?”
Woensdag 5 juni
Magie
Het is 8.20 uur. Het schoolplein loopt vol. Eerst dochter Dalí afzetten en dan zoontje Elia. Met Elia heb ik een ritueel dat ik net zolang bij hem blijf totdat de juf de les begint. „Papa, jij moet nu weg.”
„Mag ik nog een knuffel, want ik zie je waarschijnlijk pas na 2 weken. Ik ga naar Oerol.”
„Wat is dat?”
„Daar moet ik werken en dat is heel leuk.”
„Nee papa, dat vind ik niet leuk.”
Elia gaat met zijn armen gekruist op zijn stoeltje zitten met een frons op zijn gezicht. Ik zucht diep, draai me om en loop de klas uit. In de auto op de snelweg naar Harlingen richting Oerol klinkt Bob Marley door de boxen. „One love, let’s join together and I’ll feel allright.” Best een kenmerkende soundtrack voor de Oerol-ervaring schiet me te binnen.
Het Oerol-effect: mensen reizen in groten getale naar een eiland om in totale overgave theater en kunst te ervaren. Eenmaal van de boot af hoor ik van het team: „George is in zijn natuurlijke habitat. Hij loopt met de rug recht, borst vooruit het eiland over.” Is het al zo duidelijk? Ik ben al tien jaar te zien op dit festival. Heeft dit eiland al zoveel effect op mij? Wat is de magie van dit eiland? En waarom lukt het niet deze magie na te bootsen op het vasteland in de schouwburg?
Donderdag 6 juni
Vogels
Ik heb met mezelf afgesproken dat ik fit blijf op het eiland. Vroeg in de ochtend doe ik mijn sportschoenen aan en vertrek voor een rondje hardlopen. Na een half uur joggen, totaal in mijn zen, word ik wakker geschud door het gefluit van een vogel. In een rondje vliegt hij boven mijn hoofd. Onverwacht neemt hij een duik en verdwijnt in de verte.
Mijn god. Voor het eerst zie ik het. Wat ik net nog niet zag. Het landschap om me heen. Lange uitgestrekte velden met hoog gekleurd gras. Hier en daar een Fries paard in een weiland. „Ik hou van dit eiland”, hoor ik mezelf hardop zeggen. Ik voel dat er ruimte ontstaat in mijn borst, en die ruimte blijft. Ik adem diep in alsof ik het hele eiland wil opsnuiven. Het omarmt me. Een gevoel van melancholie. Alsof ik een lied van Maarten van Rozendaal hoor.
Dit landschap heeft me altijd welkom geheten. Ik heb me nooit ánders gevoeld, maar als een van die vogels. Die voor even hier komt en weer weg gaat. Nooit een gast. Maar een tijdelijk en vanzelfsprekend onderdeel van deze natuur. Het maakt me nederig en kwetsbaar. En ik ben niet alleen.
Tijdens het repeteren zie ik mijn collega’s ook veranderen. Gevoeliger. Ontvankelijker. Kwetsbaarder. De regie-aanwijzingen die we normaal vanzelfsprekend achten, komen hier hard binnen. Alsof er geen pantser meer is. Wat is het dat ons week maakt? Het gezang van de vogels? De natuur? Waarom zijn wij veranderd? Ik heb geen idee. Wat ik wel weet is dat ik elk moment in huilen kan uitbarsten, zonder verdrietig te zijn. En het voelt goed. Het voelt goed om zo te zijn.
Vrijdag 7 juni
Tirade
Vandaag hebben we onze eerste try-out gehad. We hebben bedacht om het publiek op houten fruitkistjes te zetten. In een halve cirkel kan het publiek om ons heen zitten.
We beginnen lekker. Het tempo zit er goed in, de energie is optimaal. Maar na tien minuten horen we gekraak, gevolgd door een gil van een oudere mevrouw. Een van de kistjes breekt en de vrouw zakt erdoorheen, met haar benen in de lucht. Kort daarna volgt een man. En nog een vrouw. Tien mensen uit het publiek zakken door de kistjes.
Tekenend dat dit gebeurt bij een voorstelling over leven en dood, over een goede vriendin die aan kanker overlijdt. Een tragische voorstelling verandert in een komedie, met in de hoofdrol het publiek.
Na het rumoer gaan we verder alsof er niets is gebeurd. Er klinkt geen gevloek, geen gemor. Dit is wat je Die Hard-publiek kunt noemen.
Ik adem diep in alsof ik
het hele eiland wil opsnuiven
In de avond ontmoet ik bij het eten een vrijwilligster. Ze vertelt dat ze veel theater ziet. Ons gesprek neemt een gekke bocht wanneer ze over een voorstelling die vier uur duurt zegt: „Wie gaat er nou vier uur naar locatietheater kijken?” Ik weet het niet, zeg ik, het is vast voor de liefhebbers.
Er volgt een tirade over wat er allemaal niet goed is aan Oerol, zoals steeds minder voorstellingen. Ik probeer beleefd te knikken en zeg dat Oerol misschien de natuur minder wil belasten. Maar ze gaat maar door.
Ik heb zin om mijn glas wijn in haar gezicht te gooien. Hoe haal je het in je hoofd zo te praten over mijn Oerol? Ik doe het niet. Midden in haar tirade sta ik op en loop zonder iets te zeggen weg.
Zaterdag 8 juni
Missie
Vandaag spelen we voor de eerste officiële voorstelling. Ik merk dat er behoorlijk wat spanning heerst in de groep. Abdel Daoudi, de regisseur, neemt om de paar stappen iemand apart om notes te geven. Club Classique heeft een lange soundcheck. Wat is het beste geluid: akoestisch of juist versterkt? De balans is nog niet goed.
We hebben de voorstelling al meer dan veertig keer gespeeld op het vasteland, dus waarom voelt het vandaag als een première?
Bij de soundcheck met acteurs wordt na vier minuten alle geluid abrupt uitgezet. Iedereen kijkt verward naar de technicus. Er speelt een andere voorstelling aan de andere kant van het bos. Ze zijn boos omdat ze ons horen tijdens hun voorstelling. Iedereen houdt begripvol zijn mond. Ik probeer de spanning te breken met een grap: „Welkom op Oerol.” Iedereen lacht uit beleefdheid. Ik begrijp meteen waarom. Mensen zijn hier met een missie. Dat draag bij aan dat Oerol-effect. Iedereen is zo gefocust. Je zou eens moeten weten hoe hard iedereen hier werkt.
Zondag 9 juni
Tragikomedie
Dag 5. De vermoeidheid begint erin te sluipen. Ik realiseer me dat als ik alleen acteer ik het gevoel krijg dat ik te weinig doe. Ik klap mijn laptop dicht en begin met het onderzoek voor volgend jaar Oerol: de voorstelling Honger, die ik samen met Het NUT ga maken. Het wordt een tragikomedie over de ongemakkelijke relatie tussen kunst, publiek en armoede.
Maandag 10 juni
Knuffel
Het ziet er vandaag niet goed uit. Er is storm op komst. Ik staar naar de hemel, wachtend op een wonder. Maar hoe meer ik hoop des te heviger valt de regen uit de hemel. Mijn collega’s en ik kijken elkaar aan en spreken elkaar moed in. Alles voor de kunst. Wat nou regen?
Zolang het publiek zit, spelen we door. Dit is de veel uitgesproken leus die kunstenaars op Oerol typeert. Overmoedig sta ik op het toneel. Met dichtgeknepen ogen en mijn neus in de wind en regen. Ik kan dit. Wat nou regen?
Na tien minuten ben ik zo nat dat het lijkt alsof ik in een zwembad ben gesprongen met mijn kleren aan. Ik ben nog nooit zo nat geweest. Ik kijk om me heen en het publiek blijft vrolijk zitten. Shit. Nog een uur te gaan. Voor me zit iedereen dik ingepakt in gekleurde poncho’s. Groen, geel, blauw en paars. Het lijkt alsof ik een voorstelling speel voor de Teletubbies.
De mensen kijken met een glimlach op het gezicht naar de voorstelling. Dit vinden ze leuk. Ze gaan niet weg. En zolang er publiek zit, spelen we door. Oh god. Nog drie kwartier te gaan. Plotseling draait de wind. Windvlagen slaan tegen mijn natte pak. Ik probeer mijn bewegingen te beperken zodat mijn natte en koude ondergoed niet tegen mijn huid schuurt, maar tevergeefs.
Nog een half uur te gaan. Ik raak onderkoeld. Mijn lichaam rilt. Mijn technicus kijkt me paniekerig aan. Hij doet zijn jas uit om hem aan mij te geven tijdens de voorstelling. Ik gebaar hem overmoedig dat het niet nodig is. Zolang er publiek zit, ga ik door. Ik voel mijn lichaam niet meer.
De laatste vijftien minuten gaan in een waas voorbij. Het enige wat ik weet, is dat we het hardste applaus tot nu toe krijgen. Ik weet niet of het applaus zo luid is omdat het publiek de voorstelling zo goed vindt of juist omdat wij allemaal stonden te creperen in de regen.
Na het applaus komt er een man naar me toe met tranen in zijn ogen. „Dat meisje, jullie vriendin, waar jullie over vertellen in de voorstelling, die aan kanker is overleden? Dat is mijn dochter.” Hij geeft me een knuffel en zijn tranen stromen als de regen. Ik ril van de kou, maar ik blijf staan. Zolang het publiek mij een knuffel geeft, ga ik gewoon door.