Wat vindt NRC | Box 3-debacle moet leiden tot simpele en uitvoerbare belasting

Een eclatante overwinning voor vermogende Nederlanders en voor de rechtsstaat, en een verlies voor bestuurlijk en economisch Nederland met grote financiële gevolgen. Zo zou je de uitspraak van de Hoge Raad vorige week over belastingheffing over vermogen in box 3 het best kunnen samenvatten. Bijkomend nadeel: de toch al grote vermogenskloof tussen arm en rijk wordt er nog groter door.

De Raad deed in een aantal zaken uitspraak over de wijze waarop de Belastingdienst beleggers compenseert voor de verkeerde manier van vermogens belasten in de jaren daarvoor. Die wijze van compenseren, noodzakelijk geworden door een ándere uitspraak van de Hoge Raad van Kerst 2021, kon niet door de beugel, zo luidde het oordeel. De herstelwet was – net als de oorspronkelijke heffing overigens – in strijd met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.

Het gevolg: tienduizenden beleggers, misschien wel honderdduizenden zelfs, krijgen met terugwerkende kracht een deel van de hen opgelegde vermogensbelasting terug van de staat. Kosten: eenmalig ruim 4 miljard euro, en – afhankelijk van de exacte gevolgen – de komende jaren nog eens een miljard of twee per jaar.

Nu mag iedereen natuurlijk naar de rechter stappen als er onrecht is aangedaan. Maar hier gaat het om een verschil van mening tussen beleggers die een slecht beleggingsjaar hebben gehad en de fiscus die belasting hief alsof die beleggers het gemiddelde rendement wél hadden weten te behalen. Een platte centenkwestie dus. Niet iets om zomaar onder het tapijt te schuiven, maar om daar nou het EVRM bij te slepen?

Met de uitspraak van de Hoge Raad krijgt de toch al geplaagde fiscus er nog een herculestaak bij. Eentje die jaren in beslag gaat nemen en vele duizenden fte’s aan menskracht zal kosten. Menskracht die ten koste gaat van wat de werkelijke oplossing zou moeten zijn voor het box 3-probleem: het bouwen van een nieuw stelsel voor vermogensbelasting.

De grote vraag is dan ook waarom de politiek het hierop aan heeft laten komen. Dat begint al bij de vraag waarom het in 2001 überhaupt een goed idee leek om een fictief rendement als basis te nemen voor een belasting. En sinds de rentes in de nasleep van de financiële crisis hard daalden, was duidelijk dat het oude stelsel, dat uitging van een rendement van 4 procent op vermogen, totaal onhoudbaar was.

Maar in plaats van aan een helder alternatief te bouwen, werd er aan de marges gerommeld. Halfslachtige reparaties van een in essentie rot systeem lossen de kern van het probleem niet op, ze maken het alleen maar erger. Het is een dynamiek die helaas ook op andere plekken in het openbaar bestuur zichtbaar is. Complexe wetgeving leidt tot rommelige uitvoering. En de reparatie daarvan, of het herstellen van de schade, kost de samenleving miljarden.

Scheidend demissionair staatssecretaris Van Rij (Fiscaliteit, CDA) heeft inmiddels een nieuw stelsel laten ontwerpen, dat uitgaat van werkelijke behaalde rendementen. Dat is al een hele verbetering ten opzichte van de fictieve. De kern moet in elk geval een zo simpel mogelijke manier van vermogensbelasting zijn. In fiscale wetten geldt nu eenmaal: hoe simpeler, des te kleiner de kans op misbruik en ontwijking. Politieke besluitvorming daarover laat nog op zich wachten, en ook de daadwerkelijk invoering zal op zijn vroegst pas in 2027 plaatsvinden. Tot die tijd zit er niets anders op dan het puin van het oude stelsel zo goed mogelijk op te ruimen. En hopen dat de vermogenskloof niet nog verder wordt opgerekt met een beroep op de mensenrechten.