Column | Hoe zou het filmlandschap eruitzien zonder Nederlands Film Festival?

De Nederlandse filmsector lijkt nog niet klaar om de barricades op te gaan voor het Nederlands Film Festival (NFF). Dat maakt de daverende stilte nu het NFF zijn gemeentelijke subsidies dreigt te verliezen pijnlijk duidelijk. Momenteel krijgt het festival waar de Gouden Kalveren worden uitgereikt nog jaarlijks zo’n 576.000 euro van de gemeente Utrecht. Ligt het aan de onafhankelijke commissie die Utrecht adviseert, dan is dat straks geen cent meer. De artistiek inhoudelijke kwaliteit van de plannen van het NFF voor de periode 2025-2028 is volgens hun rapport bijvoorbeeld „matig” en de toegevoegde waarde ervan zou voor de audiovisuele sector volgens hen „beperkt” zijn.

Het festival was „verbijsterd” en „herkent zich totaal niet in dit advies”. De Nederlandse filmsector reageerde opmerkelijk gelaten, op sociale en andere media doken nog geen vurige steunverklaringen op. Misschien omdat iedereen gelooft dat het zo’n vaart niet zal lopen? Het NFF heeft tot 25 juni om het college van B&W te overtuigen het advies niet over te nemen en als dat niet lukt, zes weken om bezwaar aan te tekenen. En gemeentesubsidies vormen slechts 13 procent van het budget. In uiterste nood kan het festival naar elders verhuizen, toch?

Of hangt de radiostilte ook samen met de ambigue relatie van veel Nederlandse filmprofessionals met het festival? Als jaarlijkse netwerk- en ontmoetingsplek wordt het erg gewaardeerd, maar niet iedereen staat te springen om er zijn films in première te laten gaan. De openingsfilm kan rekenen op veel media-aandacht – en kritiek – maar andere NFF-premières trekken weinig aandacht. Een première op het NFF wordt vaak besmuikt bestempeld als een troostprijs; een première op een buitenlands festival is prestigieuzer. De bejubelde openingsfilm van afgelopen jaar, Sweet Dreams, had zijn ‘echte première’ bijvoorbeeld op het filmfestival in het Zwitserse Locarno, niet in Utrecht.

Als netwerk- en ontmoetingsplek wordt het Nederlands Film Festival erg gewaardeerd, maar niet iedereen staat te springen om er zijn films in première te laten gaan

Deels door de schaarste aan films ging het NFF zich meer richten op feesten en netwerkbijeenkomsten, televisie en games. NFF-oprichter Jos Stelling vindt dat de focus van het festival nu te veel is verwaterd, dat het nu draait om acteurs en rode lopers en „minder over film als kunstvorm”, zegt hij aan de telefoon. Stelling vreest dat het wegvallen van de Utrechtse gemeentesubsidies grotere impact zou kunnen hebben dan velen denken. „Vaak kijken subsidieverstrekkers naar elkaar. Als Utrecht wegvalt, zijn er misschien anderen die zeggen: dan heeft het voor ons ook geen zin meer.” Er zal dus bijvoorbeeld met enige vrees worden gewacht op de adviezen van de Raad voor Cultuur begin juli aan het ministerie van OCW, de belangrijkste subsidieverstrekker van het NFF.

Het verdwijnen van het NFF zou, ondanks zijn kritiek op de huidige vorm, eeuwig zonde zijn, stelt Stelling. „De reputatie van een prijs en festival groeit met de jaren, door traditie. De sinds 1981 gegroeide naam van het NFF wil je niet zomaar weggooien.”

De programmering van het NFF zou inderdaad best eens opgeschud kunnen worden. Maar die verandering komt er niet door op de borrel na afloop van de openingsfilm te monkelen over de hogere kwaliteit van films elders én zeker niet door je schouders op te halen over het wegvallen van subsidies. Waarschijnlijk loopt het inderdaad niet zo’n vaart als Stelling denkt. Maar als denkoefening zou het niet slecht zijn als filmmakers zich eens proberen voor te stellen hoe het Nederlandse filmlandschap eruit zou zien zonder het NFF? Mogelijk springen er bij dat beeld plots wel een paar op de barricaden.

Sabeth Snijders is filmrecensent.