Waar te beginnen? De jonge Alice, een van de talloze vluchtige verwijzingen in de nieuwe productie van Fidelio bij De Nationale Opera, kreeg in Wonderland waardevol advies van de Koning: begin bij het begin, ga door tot het einde en stop daar. Regisseur Andriy Zholdak daarentegen begint op een willekeurig punt in de ruimte en cirkelt daar drie uur lang omheen, totdat het simpelweg ophoudt, zonder kop of staart. Dat kan interessant zijn. Dat was het, helaas, niet.
Op voorhand was er veel om naar uit te kijken in deze laatste DNO-productie van het seizoen, die traditiegetrouw onderdeel is van het Holland Festival. Het Concertgebouworkest in de bak, een uitstekende cast met als blikvanger sopraan Jacquelyn Wagner in de titelrol. En het DNO-debuut van regisseur Zholdak – deze krant noemde zijn Hamlet-adaptatie ooit bewonderend een „theaterorgie”. Bovendien: een Oekraïense regisseur die Beethovens grootse vrijheidsopera ensceneert als een strijd tussen goed en kwaad, een poging de kosmische harmonie te herstellen zelfs (aldus het programmaboek), dat belooft vuurwerk en kippenvel.
Het is aanmatigend om van buitenaf iemands demonen te analyseren, maar duidelijk is wel dat er voor Zholdak meer op het spel stond dan hij zijn publiek liet ervaren. Na het daverende slotapplaus voor cast en vooral orkest, wapperde hij vertwijfeld met een Oekraïense vlag toen uitbundig boegeroep losbarstte. Het mocht niet baten. Pijnlijk en tragisch: niemand in het theater had ook maar één seconde gedacht aan de verschrikkingen van de oorlog die Poetin tegen Oekraïne voert.
Suggestieve filmprojecties
Hoewel Zholdak het oorspronkelijke operaverhaal volkomen negeert, is het toch goed om het even te resumeren. Florestan (tenor Eric Cutler) is politiek gevangene in de kerkers van Pizarro (bariton Nicholas Brownlee). Florestans vrouw, Leonore, probeert hem te bevrijden door zich voor te doen als jongen met de naam Fidelio en zo hulpje van de cipier te worden. Het lukt; Pizarro wordt gearresteerd; leve de vrijheid.
Zholdak schrapte alle gesproken teksten en verving ze door eigen suggestieve filmprojecties en tussenspelen. Leonore, natuurkundige, geeft een lezing over de geheimzinnige donkere energie in het universum en beweert dat die ons zonnestelsel dreigt te vernietigen. Die nacht wordt haar man uit hun hotel ontvoerd door een kerel die sprekend op mode-icoon Karl Lagerfeld lijkt. Net als Alice verdwijnen ze door een spiegel. Leonore gaat achter ze aan en stapt ook eindeloos door spiegels, gadegeslagen door een stel flegmatieke engelen en een stuk of wat dubbelgangers. En, eh, robots.
Ondertussen volgen de scènebeelden elkaar in hoog tempo op. Het ziet er vaak schitterend uit, maar de omloopsnelheid en de gebrekkige investering in zeggingskracht verhinderen dat ze iets gaan betekenen: de dode wolf, de plant, de put, de eindeloze aaneenschakeling van spiegels. Maar dan komt Karl Lagerfeld alias Pizarro zichzelf tegen op de catwalk. Twee Karl Lagerfelds! De ander is de verklede cipier Rocco (bas James Creswell). Wonderlijk genoeg zingen ze een prachtig duet.
Gratuit
Je vergeet dat je bij Fidelio zit. Op papier zit Florestan gevangen en is Leonore wanhopig naar hem op zoek, maar hier kuieren ze kalmpjes over de bühne als twee toeristen die in een museum naar een immense mineraalachtige blauwe sculptuur kijken die aan het plafond hangt. Wat zie jij erin? Wacht – misschien is een van hen op een museumbankje in slaap gevallen en was het allemaal een boze droom? Nee, dat zou te makkelijk zijn.
Het opmerkelijkst is nog wel hoe gratuit alle actie is. Elk revolutionair elan is ontzenuwd. Florestan drentelt wat bij een stel grote ijzeren ringen (zijn ketenen?) die regelmatig in brand vliegen. Er vliegt veel in brand. Karl Lagerfeld steekt vrouwenportretten aan, en zelfs het projectiescherm. Even later doet hij alsof hij het scherm optilt, begeleid door een ratelend geluidseffect – een puberaal grapje dat leuk zou zijn in een intelligent, gelaagd en flitsend totaaltheater, maar niet in een soort pornofilm zonder seks waarin oninteressante mensen in pastelkleurige polo’s op onwaarschijnlijke locaties houterige zinnetjes uitwisselen, terwijl een vent met een wolvenmasker en een bimbo op bokkenpoten verveeld toekijken. De opera is totaal onklaar gemaakt. Je hoort Het Kwaad denken: van deze warboel heb ik niets te duchten.
Het onbetwiste hoogtepunt is het slot, als solisten en DNO-koor vóór het doek op een rij staan en simpelweg, gedragen door het Concertgebouworkest, glorieus zingen. Bevrijd, zou je haast zeggen.