‘Skunk’ is vaak een nachtmerrie, soms een wreed sprookje

Geweld is een terugkerend thema in het werk van de Vlaamse filmmaker Koen Mortier. Met zijn vierde speelfilm is hij vijftien jaar na zijn hypergestileerde Herman Brusselmans-bewerking Ex Drummer weer terug waar hij toen begon: bij de radeloosheid en de razernij en het onvermogen greep op het leven te houden.

De zelfdestructie in Ex Drummer was artistiek, brutaal, tegendraads. Voor het even rauwe Skunk liet Mortier zich door waargebeurde feiten inspireren. Nadat psycholoog Geert Taghon hem zijn gelijknamige boek opstuurde, de vrucht van jarenlang werkzaam te zijn geweest in de forensische jeugdzorg, was Mortier verkocht. Als opdracht heeft het boek: ‘Ieder kind heeft een verhaal te vertellen’.

Wat op papier al onthutsend is, blijkt als film bijna ondraaglijk. Het relaas van de zeventienjarige Liam, die opgroeit bij verslaafde ouders die hem verwaarlozen en mishandelen en bijna zijn hele leven opgesloten houden in de kelder is bigger than life. Verhalen als die van Liam en erger zelfs komen nu eenmaal voor, en Mortier houdt zich niet in dat allemaal in beeld te brengen. Skunk kijkt het geweld in de muil.

Vanaf het moment dat we een volwassen Liam uit een gevangenis zien lopen en terugkeren naar het uitgebrande krot waar het allemaal begon, weten we in ieder geval: hier is geen verlossing. Met nieuwsartikelen over bezuinigingen in de jeugdzorg in het achterhoofd, maakt dat de film ook voor Nederland urgent. Er mag misschien soms geen verlossing zijn, maar als de middelen (en daarmee de rust, en de kalmte) ontbreken om mensen op een liefdevolle manier te beschermen en begeleiden, dan is er ook geen oplossing. Dan rest alleen de isoleercel waar Liam periodiek naartoe wordt gesleept als hij eenmaal thuis is weggehaald en in een instelling is ondergebracht.

Skunk ziet er soms uit als een docudrama, vaak als een nachtmerrie en soms als een wreed sprookje; de film is gestileerder en elliptischer dan hij lijkt. Uiteindelijk krijg je niet alle antwoorden, maar wel de ervaring een paar dagen met Liam te hebben doorgebracht. Dat gebrek aan realisme is de kracht van de film. Een precaire balans tussen een publiek engageren en informeren. Het gezicht van acteur Thibaud Dooms die Liam speelt, is daarbij cruciaal. Het is een landkaart: soms ziet hij eruit als een engel, of een baby, dan weer dragen zijn ogen de sporen van een eeuwenoude angstaanjagende woede waar alleen de camera greep op heeft. Te doorgronden is hij niet, niet echt, misschien wel nooit. Dat is de pijn van de film.