Column | Europa gaat meer leven. Eindelijk.

Het blijft een dodelijk beeld van het oude Europa. Het is een zondag in 2000 of 2001, de Brusselse regen komt bij bakken uit de hemel. In de modderige berm bij Ikea stapt een kleine man uit zijn auto. Zijn schoenen zitten vol modder. Het is Romano Prodi, oud-premier van Italië en voorzitter van de Europese Commissie.

In de winkel slalomt hij met zijn kar langs de lampen, keukenspullen en stapelbedden. Dit is de hoofdstad van Europa, maar niemand lijkt Prodi te herkennen. De man is, namens de Europese Unie, net op bezoek geweest in het Witte Huis. Maar het winkelpubliek kijkt straal langs hem heen.

Dat was het oude Europa: ‘best belangrijk’. Maar waarom? Bijna niemand die het wist. Fast forward naar 2024. Nee, er zijn nog steeds geen Europese kieslijsten. Regeringen blijven dit blokkeren en dus zijn er alleen nationale lijsten. Zo blijven de Europese verkiezingen komende week een opsomming van 27 nationale verkiezingen en overheersen de nationale thema’s. Toch is er sinds de dagen van Prodi veel veranderd.

Als je Commissievoorzitter Ursula von der Leyen zou loslaten in de Ikea, zouden veel mensen haar herkennen. De Bertelsmann-stichting deed onderzoek en legde Europeanen foto’s van verschillende vrouwen voor. 75 procent van de deelnemers haalde haar er zo uit. Haar voorganger, Jean-Claude Juncker, werd maar door 40 procent herkend. Ten tijde van Prodi was het ongetwijfeld nog minder (hij klaagde weleens dat zelfs wereldleiders hem niet zagen staan).

Uit hetzelfde onderzoek bleek dat jongeren Von der Leyen positiever beoordelen dan ouderen en dat 60 procent van de respondenten wil gaan stemmen. Ook dat is vooruitgang: vorige keer stemde 50 procent en de keer dáárvoor maar 42 procent. Dit wijst erop dat de Europese politiek, met al zijn beperkingen en tekortkomingen, wat meer begint te leven.

Men vraagt steeds minder of je voor of tegen Europa bent.

In verkiezingsdebatten overheerst de vraag hoe groot en machtig extreemrechts wordt in het Europese parlement. Een belangrijke vraag. Hopelijk houdt het politieke midden op Europees niveau zijn rug beter recht dan in de lidstaten.

Maar het feit dat eurosceptische partijen ineens hun exitplannen inslikken en de Europese politiek ingaan om Europa van binnenuit te veranderen, heeft één voordeel: het maakt de Europese politiek voor burgers minder steriel en saai.

Deze partijen nemen hun scheldpartijen, beledigingen en oversimplificaties mee. De botte blokkades van Viktor Orbán, Marine Le Pen die de AfD de laan uitstuurt – Brussel kan het missen als kiespijn. Maar tegelijkertijd geeft dit het technocratische Brussel met zijn visquota en derde spoorwegpakket eindelijk wat meer drama. Dat hebben burgers nodig om zich met Europa te kunnen identificeren. Om te denken: dáár gebeurt iets interessants.

Bovendien staan er meer aansprekende onderwerpen op de agenda, dat verkleint de afstand tussen Europa en burgers nog verder. Door Brexit, Trump, Covid en Poetin hebben we het in Europa niet alleen meer over chemische richtlijnen en hervormingen van de elektriciteitsmarkt, maar nu ook over veiligheid, gezondheid en defensie

Burgers voelen meer bij dit soort onderwerpen. Regeringen hielden die thema’s altijd nationaal, maar dat gaat niet langer. In een wereld waarin iedereen elkaar naar het leven staat, blijven lidstaten alleen overeind als ze samenwerken. Het verhaal was altijd dat je soevereiniteit verliest aan Europa, maar nu beseffen velen dat je dankzij de EU ook soevereiniteit terugkrijgt.

Bij locale verkiezingen vraagt niemand ooit of je voor of tegen de gemeente bent; je praat over issues. Bij de Europese verkiezingen vraagt men ook steeds minder of je voor of tegen Europa bent. Eindelijk.

Nu kunnen we het over thema’s hebben. Vandaar alle podcasts over Europa, de indicaties over hogere opkomst en die peiling die aangaf dat een recordaantal burgers – 74 procent – zich Europees voelt. Nu die Europese kieslijsten nog, dan wordt het nog eens wat.

Caroline de Gruyter schrijft wekelijks over politiek en Europa.