Ongetwijfeld is Willem van Toorn een van de meest veelzijdige schrijvers van ons taalgebied: hij schreef romans, poëzie, essays, verhalen, toneelstukken, kinderboeken, beschouwingen, polemieken, literaire kritieken, een biografie en theaterrecensies. Hij geldt als een groot Kafka-vertaler en -kenner. Zijn twee laatste publicaties behelzen een keuze uit de door hem vertaalde brieven van Kafka (Ik moet u zo ontzettend veel schrijven) en Kafka voor beginners (beide 2024). Poëzie van zijn hand verscheen onder meer in het Frans en Italiaans.
Afgelopen vrijdag 31 mei overleed Van Toorn op 88-jarige leeftijd in een ziekenhuis in Châteauroux (Frankrijk), aan de gevolgen van een longontsteking. Hij werd in 1935 geboren in Amsterdam. Al geruime tijd woonde Van Toorn in de Franse regio St. Denis de Jouhet aan een naar hem vernoemde straat, de Allée du Poète.
Van Toorn is van oorsprong chemisch analist, ook was hij een tijdlang onderwijzer in de Haarlemmermeer. In 1959 debuteerde hij met de novelle De explosie, een jaar later gevolgd door Terug in het dorp. Hij werkte aan een groots en bijzonder oeuvre van toegankelijke, melancholiek getoonzette gedichten en romans waarin altijd sprake is van een nieuwe tijd die met de oude botst, zoals in het weergaloze Stoom (2005) waarin hij de opkomst van het socialisme verbindt met de entree van de stoommachines. Ook zijn laatste roman Morgenrood (2022) gaat over het conflict tussen toen en nu, tussen generaties. Zijn bekendste roman is misschien Een leeg landschap (1988) waarin hij de teloorgang van het vroegere, kleinschalige Nederlandse landschap betreurt. Deze roman is de opmaat voor Van Toorns intensieve bemoeienis met het landschap, waarvan Het grote landschapsboek (2011) een indrukwekkend sluitpunt vormt. In samenwerking met schilder Willem den Ouden en een aantal betrokkenen voerde Van Toorn in de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw actie tegen de dijkverzwaringen door Rijkswaterstaat, onder meer bij Herwijnen aan de Waal.
Een van die zeldzame schrijvers en dichters
Hoewel Van Toorn herhaaldelijk bekroond werd met literaire prijzen, waaronder de Jan Campert-prijs voor Het landleven (1982) en de Herman Gorter-prijs voor Eiland (1992), heeft hij nooit de erkenning gekregen die hij verdiende, zoals de Huygensprijs of de P.C. Hooftprijs. Voor zijn jeugdboek Rooie (1991) ontving hij de Zilveren Griffel.
Van Toorn is een van die zeldzame schrijvers en dichters voor wie begrippen als ‘melancholie’ en ‘bekommernis’ van essentiële waarde zijn. Hij bekommerde zich niet alleen om het verloren landschap, ook de dood van dierbaren raakte hem diep, zoals blijkt uit de imposante in memoriam-bundel Bezweringen (2013). In deze bundel zoekt hij al dichtend naar de betekenis van rouw en vraagt hij zich af wat er met iemands stem gebeurt na zijn of haar dood. Gevoegd bij de indringende essays in de bundel Zolang deze heuvels van aarde zijn (2016) bewijst Van Toorn dat hij zowel in proza als poëzie het verlies van alles wat eenmaal voorbij is onvergetelijk weet te definiëren. In de bundel Tegen de tijd (1997) brengt hij zowel verwachting als verlies onder woorden, vanuit de optiek van een kind dat op de steiger staat: ‘het uitzicht / bewaren op wat voor ieder kind weer / in dromen opdoemt: later ooit nog van hier oversteken naar wat daar onzicht-/ baar lokkend ligt: de overkant.’