Tyler Mitchell was 23 toen hij in één klap wereldberoemd werd. Hij was in 2018 krap een jaar afgestudeerd aan de filmacademie in New York, net begonnen een portfolio op te bouwen met fotografieopdrachten van tijdschriften als i-D Magazine en TeenVogue en modeontwerper Marc Jacobs, toen de Amerikaanse Vogue hem belde om te vragen of hij Beyoncé wilde fotograferen voor de cover. Hij werd de eerste zwarte fotograaf in de geschiedenis van Vogue die een cover mocht schieten, en wel voor hun beroemde septembernummer. „Ik heb vanmorgen al drie keer gehuild”, schreef hij op Twitter toen de cover uitkwam met zijn foto van Beyoncé in een witte jurk, zittend voor een wit laken. Er valt warm zonlicht op haar gezicht, ze heeft amper make-up op en op haar hoofd draagt ze een enorme bloemenkroon. De National Portrait Gallery in Washington kocht een jaar later een foto uit de serie aan voor haar permanente collectie.
Sindsdien is Mitchell onophoudelijk aan het werk. Inmiddels heeft hij een ongebruikelijk groot oeuvre voor iemand die nog niet eens dertig is. Hij portretteerde beroemdheden als vicepresident Kamala Harris, schrijfster Zadie Smith en actrice Zendaya, fotografeerde campagnes voor modehuizen als Loewe en Marni en covers voor tijdschriften als i-D, Vanity Fair en W. Zijn werk is te zien geweest op tentoonstellingen over de hele wereld en hij publiceerde twee fotoboeken. Wie zijn website bezoekt wordt op de homepage al overdonderd door een overzicht van dúízend door hem gemaakte foto’s.
„Tyler heeft een belangrijke en zeer interessante fotografische positie op het moment”, zegt Sophia Greiff, curator van fotografiemuseum C/O in Berlijn, waar op 1 juni Mitchells grootste solotentoonstelling tot nu toe opent. „Zijn werk snijdt onderwerpen en vraagstukken aan die nu, zeker sinds Black Lives Matter, relevant zijn. Hij herinterpreteert het overwegend witte vocabulaire van de modefotografie. Hij laat het zwarte lichaam, dat in de media vaak in verband wordt gebracht met negatieve onderwerpen als pijn en geweld, op een nieuwe manier zien.” En zijn werk is heel divers, zegt ze. „Hij heeft een visueel universum gecreëerd met een heel eigen stijl, maar blijft zich toch constant vernieuwen.”
Tyler Mitchell gebruikt veel felle kleuren en warm licht – liefst zonlicht – en fotografeert analoog. Ondanks dat de foto’s altijd geënsceneerd zijn, staan de modellen er losjes op. Maar wat zijn foto’s vooral typeert is de „zwarte utopie”, zoals hij het noemt, die ze verbeelden. De mensen die hij fotografeert lanterfanten in het gras, hoelahoepen, vliegeren en stoeien met elkaar: een lichte kant van het zwarte bestaan. Als tiener scrolde hij dagenlang door fotografieplatform Tumblr. Daar ontdekte hij fotografen als Larry Clark en Ryan McGinley, die jongeren fotografeerden terwijl ze zorgeloos rondrennen en lol trappen. Witte jongeren. Zwarte tieners zag hij nooit op die manier afgebeeld.
In een van zijn eerste werken, Wish This Was Real, een ruim drie minuten durende video die hij in 2015 als 20-jarige student maakte, zie je vier zwarte jongens met waterpistolen spelen in een pastelkleurige ruimte. Toch zit onder al die zonnigheid in zijn werk vaak een donkerdere lading. Hij maakte de video nog geen jaar nadat in Ohio de 12-jarige Tamir Rice werd doodgeschoten door een politieagent terwijl hij met een speelgoedpistool speelde. Aan het einde van de video ligt een van de jongens op de grond, zijn gezicht en borstkas bedekt onder een laag cellofaan. Hij kan amper ademen.
„Die video is al negen jaar oud, maar voelt nog steeds relevant”, zegt Mitchell. Hij heeft zijn tentoonstelling in C/O ook Wish This Was Real genoemd. „Het was bedoeld als een experimentele film die moest laten zien hoe ik me voelde in 2015. Ik las in die tijd veel over de zwarte mensen die in Amerika vermoord werden door de politie of andere landgenoten. Wat ik daarbij voelde wilde ik overbrengen op niet al te expliciete wijze.”
Het was niet activistisch bedoeld, zegt hij. „Ik wilde vooral een plek visualiseren waarin zelfbeschikking, empowerment en speelsheid centraal staan, met in mijn achterhoofd de geschiedenis waarin dat soort thema’s niet vanzelfsprekend zijn voor jonge zwarte mannen. Nog steeds niet trouwens. Negen jaar later liggen diezelfde ideeën nog steeds aan de basis van alles wat ik maak.”
Mitchell belt vanuit zijn studio in New York. Het is er één uur ’s middags. „Is het oké als ik mijn camera uitlaat? Ik zit op mijn telefoon en vind het niet fijn om die camera aan te hebben.” Mitchell is beleefd en serieus. Hij weegt zijn volzinnen nauwkeurig en laat af en toe stiltes vallen.
Best bijzonder dat je op je twintigste al werk maakte dat zo in lijn is met wat je nu doet.
„Ik weet dat elke kunstenaar anders werkt, maar ik geloof zelf in het uitputten van ideeën die ik als tiener al had. Ik kom keer op keer terug bij de thema’s die in mij verankerd zijn. Nu ik volwassener ben, kijk ik er hopelijk op een meer ontwikkelde, genuanceerdere manier naar. Dat is hoe ik een betekenisvolle artistieke praktijk voor me zie: een praktijk die zich voortdurend verfijnt.”
Je allereerste solotentoonstelling was vijf jaar geleden bij Foam in Amsterdam.
„Om die reden zal Amsterdam altijd een heel dierbare stad voor me zijn. Het was een baanbrekende ervaring. Toen ze me vroegen was ik verbaasd. Ik had op dat moment eigenlijk alleen nog maar voor tijdschriften gewerkt en werd stikzenuwachtig van het idee dat serieuze mensen uit de kunstwereld mijn werk zouden gaan zien en beoordelen. Door die tentoonstelling heb ik geleerd dat mijn werk het verdient om op dit soort plekken te hangen. Het heeft me veel zelfvertrouwen gegeven.”
De expositie in Berlijn geeft een overzicht van het werk dat hij de afgelopen tien jaar maakte, opgedeeld in de drie thema’s die steeds terugkeren in zijn oeuvre. Al het werk is een visualisatie van die zwarte utopie. Sectie één, ‘Lives and Liberties’, bestaat uit portretten van jonge zwarte mensen, sommigen beroemd, sommigen niet. ‘Family and Fraternity’ toont de zwarte gemeenschap door intieme familiefoto’s en stillevens van huiselijke situaties. Het derde deel, ‘Postcolonial and Pastoral’, toont idyllische plattelandslandschappen. Op een van de foto’s zie je families picknicken, vliegeren en zonnebaden op een groene heuvel. In het gras zijn rode lijnen getrokken die hun bewegingsruimte lijken af te bakenen.
Wat fascineert je in landschappen?
„Ik ben gefascineerd door de relatie van zwarte mensen met de natuur. Ik ben in een groene omgeving opgevoed in de staat Georgia, in het zuiden van de VS. Die prachtige landschappen daar waren lange tijd niet beschikbaar voor zwarte mensen [Georgia was tot de Amerikaanse Burgeroorlog de staat met de op een na grootste populatie tot slaaf gemaakte mensen]. Ik wil de natuur terugclaimen met dit werk. De foto’s gaan niet alleen over de historische relaties van zwarte mensen met land, maar laten ook zien hoe een nieuwe toekomst eruit kan zien.”
Je geboortestaat komt steeds vaker terug in je werk.
„Naarmate ik ouder word, merk ik dat ik steeds meer bezig ben met waar ik vandaan kom. De pandemie heeft dat zeker ook beïnvloed. Eerst zat ik lang vast in New York. Daarna heb ik een paar maanden in Londen in lockdown gezeten. Doordat ik maanden niet in Georgia kwam, begon ik steeds meer te reflecteren op hoe opgroeien in het zuiden van de VS me heeft beïnvloed.”
Ga je vaak terug?
„Meer en meer. In april heb ik er mijn 29ste verjaardag nog gevierd met mijn familie.”
In wat voor omgeving ben je opgegroeid?
„We woonden in Marietta, een voorstad van Atlanta. Atlanta kent een gigantische zwarte populatie, maar zwarte en witte mensen leven er erg gescheiden. Ik woonde in een grotendeels witte middenklassebuurt en ging naar een bijna helemaal witte privéschool. Ik had ook zwarte vrienden, maar die woonden aan de andere kant van de stad.”
Was het een conservatieve omgeving?
„Ja, dat besefte ik pas echt toen we in 2008 nepverkiezingen hielden op school. Alle kinderen mochten stemmen op Obama of McCain. McCain won. We waren een jaar of dertien, dus het waren vooral de projecties en de waarden van de ouders van die kinderen die je terugzag in de resultaten.”
Voelde je je geïsoleerd?
„Dat ook weer niet. Ik kijk niet terug op mijn jeugd als een dramatische of traumatische ervaring. Het zat ’m meer in micro-agressies. Een soort algemeen gevoel van niet helemaal welkom zijn. Ik kwam bijvoorbeeld elke dag in instituties of ruimtes waar mensen die eruit zien zoals ik in het verleden niet welkom waren. Dat gevoel is de achtergrond waar al mijn werk tegenaan leunt.”
Wat deden je ouders?
„Mijn vader was financieel consultant, mijn moeder organiseerde conferenties. Ik heb een heel goede band met ze. Mijn vader is een genie. Heel slim, maar ook een beetje gesloten. Mijn moeder is juist een sociale vlinder. Zelf zit ik daar ergens tussenin.”
Dus geen enorm creatieve omgeving?
„Nee, ik ben als kind zeker niet aangemoedigd om kunstenaar te worden, al werd het ook niet ontmoedigd. Ik kende niemand die kunstenaar was. Mijn ouders namen me niet mee naar musea. Mijn vader was geobsedeerd door films en hij nam me zo lang ik me kan herinneren mee naar het filmhuis. Films waren onze love language. Hij hield obsessief van film noir, detectives en thrillers. Vooral de klassiekers, meestal in zwart-wit. Tussen mijn twaalfde en mijn vijftiende gingen we vrijwel elke week samen naar de film.”
Heeft dat je geïnspireerd om naar de filmacademie te gaan?
„Absoluut. Hij heeft me films laten zien waar mijn leeftijdgenoten nooit mee in aanraking kwamen. Ik weet nog dat ik met hem in de bioscoop zat en dacht: wauw, ik wist niet dat films zó konden zijn. De intensiteit van de emoties die ik in het filmhuis voelde, vond ik fantastisch. Zonder hem had ik waarschijnlijk alleen maar Transformers en Disney-films gezien.”
Welke andere culturele invloeden uit je jeugd hebben je gevormd?
„Skateboarden. Daar ben ik rond mijn elfde totaal willekeurig op gestuit via YouTube. Ik zag wat tutorials en dacht: laat ik dit ook eens proberen. Van mijn zakgeld kocht ik mijn eerste skateboard en ik raakte meteen geobsedeerd. Zo gaat dat trouwens altijd bij mij, als ik iets leuk vind wordt het meteen een obsessie. Nu is skateboarden synoniem met populaire cultuur, maar toen was het totaal niet cool. Mijn omgeving begreep er niks van. Ze dachten dat ik gothic werd en maakten zich zorgen om me. Maar dat kon me niets schelen. Skateboarden heeft me vooral een hechte community gebracht. Er bleken veel bijzondere, creatieve mensen van skateboarden te houden.”
Wanneer ben je voor het eerst gaan fotograferen en filmen?
„Op mijn twaalfde, door een vriend die ik van het skaten kende. Hij was de leider van de vriendengroep, de cool guy die altijd een camera bij zich had en vastlegde hoe wij over de parkeerplaats van Target aan het skaten waren. Na een tijdje legde hij de camera altijd even weg om zelf te gaan skaten. Dan pakte ik ’m en begon ik hem te filmen. Algauw leende ik zijn camera vaker dan dat hij hem zelf gebruikte. Op YouTube had je toen al een kleine community van mensen die interessante skatevideo’s met artistieke elementen online zetten. Die keek ik non-stop en vervolgens probeerde ik mijn eigen versies te maken. Toen mijn ouders merkten hoe bevlogen ik was, hebben ze me voor mijn dertiende verjaardag een Canon DSLR gegeven. Ik heb jarenlang skatevideo’s en -foto’s gemaakt. Het begon steeds logischer te voelen om een filmstudie te gaan doen. Op mijn achttiende werd ik aangenomen bij New York University.”
Op basis van die skatevideo’s?
„Nee, op de middelbare school had ik een horrorfilm gemaakt, geïnspireerd door alle films die ik met mijn vader had gezien. Hij zat vol knullige trucjes: ik liet de lades in de kast bewegen met visdraad. Maar het was blijkbaar goed genoeg om aangenomen te worden.”
Was je blij dat je Atlanta kon verruilen voor New York?
„Op dat moment was ik enorm blij ja. Ik wilde weg, had zin in een nieuwe omgeving en kon niet wachten om te leren hoe ik filmmaker kon worden. Die eerste weken in New York waren heel exciting. Ik was achttien en realiseerde me opeens dat niemand me kon vertellen hoe laat ik thuis moest zijn. Wat een vrijheid. New York voelde als een speeltuin met miljoenen opties. Al heb ik daar amper gebruik van gemaakt. Ik was braaf en vooral gefocust op mijn studie.”
Je begon ook steeds meer te fotograferen.
„Dat deed ik altijd al. Als skater maakte ik veel foto’s van mijn vrienden die ik op Facebook deelde. Maar ik durfde mezelf voor het eerst fotograaf te noemen na een uitwisselingsprogramma naar Havana. Ik had me daar eigenlijk alleen voor aangemeld omdat ik graag een keer naar Cuba wilde, een plek waar Amerikanen destijds niet naartoe konden reizen. Dat leek me cool. Dat ik daar een cursus documentairefotografie zou gaan volgen, interesseerde me niet echt. Maar toen ik daar aankwam en begon te fotograferen, werd er iets in me wakker. De plek, de mensen en eigenlijk al het visuele dat Cuba te bieden heeft, inspireerde me als nooit tevoren. Ik ben er ruim een maand geweest. Naast de opdrachten die ik moest doen voor school, ben ik op straat jongeren gaan fotograferen. Dat is uiteindelijk het boek geworden dat ik in 2015 zelf heb uitgebracht: El Paquete. Het was mijn eerste serieuze interactie met fotografie. Daarna begon ik steeds stiekem de fotografie-afdeling van NYU binnen te sneaken om hun printers en scanners te gebruiken. Die deur zat altijd op slot, dus ik moest steeds achter iemand aan rennen. Op een dag werd ik aangesproken door hoogleraar Deborah Willis. Ze zei: waarom schrijf je je niet in voor een fotografievak, dan krijg je een pasje en kun je voortaan gewoon binnenlopen. Ik ben het vak gaan volgen dat zij gaf: Black body in the lense, over zwarte identiteit en fotografie. Het was mindblowing. Van haar heb ik alles geleerd over de geschiedenis van zwarte beeldmakers. Ik had geen idee dat er zo veel zwarte fotografen waren. Door haar besefte ik dat ik onderdeel was van een groter geheel. Tot die tijd dacht ik dat ik als enige met die thema’s bezig was. Ik kwam er ook achter dat ik niet de eerste fotograaf was die een idyllischer manier van leven voor zwarte Amerikanen probeerde te visualiseren. Zij plaatste mijn werk in een context en dat heeft het enorm verrijkt. Ze is een centraal figuur in mijn leven geworden; een mentor en een goede vriend.”
Je was pas een jaar afgestudeerd toen in 2018 de Amerikaanse Vogue belde om te vragen of je Beyoncé wilde fotograferen. Wat was je eerste reactie?
Hij zucht, blijft even stil, en antwoordt dan op een toon die verraadt dat hij het onderwerp beu is: „Het was heel exciting. Ik ben nog steeds vereerd dat ze me voor die opdracht hebben gebeld. Het was een geweldige ervaring. Het is zes jaar geleden, dus de herinnering van dat telefoongesprek is inmiddels een beetje weggezakt.”
Zei je meteen ja of heb je getwijfeld?
„Natuurlijk zei ik ja.”
Maakte het je niet boos dat Vogue op dat moment al 126 jaar bestond en nog nóóit eerder een zwarte fotograaf voor de cover had gevraagd?
Kortaf: „Het is niet aan mij om daar antwoord op te geven. Dat is een gesprek voor Vogue, dat gaat niet over mij.”
Wat gebeurde er na die cover?
„Er kwam enorm veel op me af. Ik heb eigenlijk aan één stuk door gewerkt sindsdien.”
Bracht zoveel succes op je 23ste veel verantwoordelijkheid en druk met zich mee?
„Zo heb ik dat niet ervaren. Ik probeer me altijd zo min mogelijk te laten beïnvloeden door de grillen en verlangens van anderen. Ik ben een onafhankelijke geest, echt een enig kind – al heb ik trouwens twee halfbroers, maar die zijn dertig jaar ouder dan ik en woonden al niet meer thuis toen ik geboren werd. Ik wil dat mijn kunst steeds beter en beter wordt, maar dat ben ik aan niemand anders dan mezelf verplicht.”
Hoe is het om als twintiger al als rolmodel gezien te worden?
„Euh, ben ik dat? Ik krijg wel eens mails van mensen die zeggen dat ze me al jaren volgen en dat ik ze geïnspireerd heb om ook een creatief pad te kiezen. Dat is heel vleiend. Maar ik ben er eigenlijk helemaal niet mee bezig.”
De meeste mensen klooien als twintigers maar wat aan. Jij komt heel gefocust over en maakt ongelooflijk veel werk.
„Ik ben ook heel gefocust. Al sinds mijn studie ben ik enorm toegewijd aan mijn werk. Ik ben haast dwangmatig productief. Dit is mijn levenswerk – nu klink ik zeker pretentieus hè? Maar het is gewoon zo. Het werk dat ik maak voelt belangrijk. Idealiter doe ik dit de rest van mijn leven.”
Maak je ook tijd voor plezier?
„O, I’m having the best time! Ik reis de hele wereld over. Ik heb mijn vrienden, mijn vriendin, mijn familie. Ik vind het geweldig om naar Berlijn te gaan en reis later in juni ook nog naar Atlanta, want daar opent een tentoonstelling met mijn werk in het High Museum of Art, een museum waar ik als kind op schoolreisje naartoe ging. Deze maand is er een van puur geluk. Mijn werk brengt me oprecht heel veel plezier. Zelfs de eindeloze avonden die ik in mijn studio doorbreng terwijl ik aan hele kleine details aan het pielen ben.”
Wat doe je als je niet aan het werk bent?
„Ik ga naar musea, ik kijk films, lees boeken en de laatste tijd schaak ik veel – saai hè? Maar het zijn allemaal dingen die me gelukkig maken. En ik breng het liefst zoveel mogelijk tijd door in de natuur. Wandelen ten noorden van New York of gewoon in Prospect Park hier in Brooklyn. Doodnormale dingen. En ik kijk veel naar Engels voetbal. De Premier League is mijn huidige obsessie. Mijn vrienden begrijpen er niks van, het is totaal niet populair hier in de VS. Ik zet mijn wekker op de raarste tijdstippen om in m’n eentje naar die wedstrijden te kijken.”
Heb je een favoriet team?
„Nee, niet eens. Het is me vooral om het drama op het veld te doen.”
Hoe belangrijk is licht in je werk?
„O, héél belangrijk. Ik heb nu eenmaal een voorliefde voor een heel klassiek soort schoonheid, licht is daarvoor cruciaal. Al gebruik ik dat mooie licht ook als een soort haak, een manier om mensen binnen te hengelen die in de eerste instantie niet per se geïnteresseerd zijn in de thema’s in mijn foto’s.”
Waarom fotografeer je analoog?
„Vanwege het licht en de sfeer die het oplevert. Maar ook omdat het je dwingt om meer in het moment te zijn. Je bent niet constant op een schermpje aan het kijken naar wat je gefotografeerd hebt. Zo heb ik tijdens het fotograferen een meer menselijke en directe connectie met de mensen die ik fotografeer. De beste foto’s komen voort uit een echte samenwerking tussen de fotograaf en de modellen, en niet uit een relatie die gebaseerd is op uitbuiting.”
Is dat niet vanzelfsprekend?
„Helaas niet. Fotografie was lange tijd heel hiërarchisch. Modellen moesten precies doen wat de fotograaf zei, anders zouden ze nooit meer ingehuurd worden. Dat soort dreiging was constant voelbaar op de set. Die tijd lijkt godzijdank wel echt voorbij.”
Wat zijn je ambities voor de toekomst?
„Op de lange termijn wil ik graag een speelfilm maken. Dat roep ik al jaren. Dat lijkt me een mooie gelegenheid om mijn ideeën op grotere schaal naar buiten te brengen. En ik wil me meer gaan toeleggen op het maken van sculpturen. Dat doe ik al een tijdje. Ik print mijn foto’s steeds vaker op stoffen, vorig jaar heb ik die in een tentoonstelling aan een waslijn opgehangen. Voor de nieuwe tentoonstelling heb ik een werk op een spiegel afgedrukt. Ik denk veel na over het fysieke aspect van mijn werk. Foto’s kun je ook prima op een scherm bekijken. Wat echt de moeite waard is om voor naar een museum te reizen zijn wat mij betreft sculpturen.”
Je zegt vaak dat je geen activist bent, waarom eigenlijk niet?
„Ik ben heel geëngageerd, ik volg het nieuws obsessief, maar ik verwar mijn werk niet met het werk van mensen die daadwerkelijk beleidsveranderingen bewerkstelligen door zich dagelijks in te zetten voor sociale kwesties en gemeenschappen. Mijn werk heeft zeker sociale en politieke dimensies, maar is bovenal bedoeld als een zintuiglijke ervaring. Uiteindelijk is kunst een visueel medium, geen academisch of activistisch instrument. Dat is mijn filosofie in elk geval.”
Ik las ergens dat je elke dag naar duizend foto’s kijkt ter inspiratie.
„Those days are over. Toen sociale media nog in de kinderschoenen stonden, zag ik het als een enorm rijke voedingsbron. Inmiddels vind ik het idee om elke dag naar duizend foto’s te moeten kijken nogal stressvol. We worden overspoeld door foto’s. Als fotograaf heb je tegenwoordig de plicht om bij jezelf te rade te gaan: welke foto’s zijn het waard om bekeken te worden? Wat voegt nog iets toe? Aan die vragen spendeer ik nu liever mijn tijd dan aan het bekijken van duizend beelden per dag. Mijn werk mag er misschien losjes, spontaan en vrij uitzien, maar ik heb er lang en diep over nagedacht.”