Het gaat de verkeerde kant op met het Nederlandse onderwijs. Zowel aan de onderkant als aan de bovenkant, blijkt uit internationaal onderzoek, is er sprake van afnemende kwaliteit.
Aan de ene kant neemt het aantal laaggeletterde 15-jarigen steeds verder toe. Basisscholen zijn hier mede voor verantwoordelijk. Aan de andere kant daalt het algemene onderwijsniveau óók omdat de slimme leerlingen in Nederland te weinig worden uitgedaagd. De lat moet op veel scholen hoger.
Het grote aantal leerlingen met onvoldoende basisvaardigheden is niet te rijmen met het kleine aantal zeer zwakke scholen. In 2024 slechts 44 basisscholen; dat is minder dan 1 procent van het totaal. Maar wel een flinke toename ten opzichte van 2022, toen niet meer dan dertien basisscholen zeer zwak waren. Kennelijk is de inspectie niet in staat om tijdig in te grijpen om daarmee het ernstige kwaliteitsverlies te voorkomen.
Ik noem hierna een reeks van risicofactoren die ertoe doen. De inspectie hoort deze factoren jaarlijks te analyseren. Nagenoeg alle gegevens kan de school met een druk op de knop digitaal aanleveren.
Structureel zwak
Ten eerste is er de score op de eindtoets. Op dit moment krijgt een basisschool de kwalificatie ‘zeer zwak’ als de scores drie jaar achtereen onder de ondergrens van de Inspectie van het Onderwijs liggen. Een sterke daling op de eindtoets (een ernstig kwaliteitsverlies gedurende een reeks van jaren) kan een relevant signaal zijn. Bij sommige scholen liggen de scores er echter net onder, en dan weer net boven. De leerprestaties zijn dan structureel zwak, maar toch grijpt de inspectie niet in.
Soms meet de inspectie met twee maten. Het eindniveau van ‘kleurrijke’ scholen mag veel lager zijn, voordat het oordeel ‘zwak’ wordt gegeven. De kwaliteit van deze scholen, waarop vaak relatief veel leerlingen met een minder kansrijke thuissituatie zitten, is daardoor zwakker dan nu uit de cijfers blijkt. Voor inzicht in de dalende onderwijskwaliteit, is het dus beter als de leerresultaten van kleurrijke scholen met dezelfde standaard worden beoordeeld als op andere scholen.
Bij diverse kleurrijke scholen is er sprake van een dramatische terugval van de scores voor begrijpend lezen in de groepen 7 en 8, terwijl de scores in groep 6 doorgaans nog op orde zijn. Deze sterke terugval is een belangrijk signaal.
Om de kwaliteit van een basisschool goed te meten, zijn meer indicatoren nog dan enkel de gemiddelde score op de eindtoets. Bijvoorbeeld het aantal kinderen dat de basisschoolperiode afsluit met onvoldoende lees-, taal- en rekenvaardigheden. Ook met een voldoende schoolscore op de eindtoets zijn er vaak meer dan 10 procent schoolverlaters met onvoldoende basisvaardigheden.
Een tweede voorspeller van schoolkwaliteit – de allerbeste – is de kwaliteit van de leraren. Er zijn grote verschillen tussen onderwijzers qua leerrendement: het verschil tussen het niveau waarop leerlingen na een jaar onderwijs zouden moeten zitten, en het niveau dat zij daadwerkelijk hebben behaald. Als uit de resultaten in het leerlingvolgsysteem blijkt dat er in verschillende groepen een te laag rendement is, vooral in de bovenbouw, dan staan de signalen op rood.
Bij eindtoetsscores en lerarenkwaliteit houdt het nog niet op. Er zijn meer krachtige voorspellers van de onderwijskwaliteit. Het leiderschap van een school bijvoorbeeld. De manier waarop de school met ordeproblemen omgaat. De sociale veiligheid voor leraren en leerlingen.
Momenteel mogen scholen zichzelf beoordelen op deze gebieden. Ze laten vragenlijsten invullen door leerlingen, leraren en ouders. Of de uitkomsten van zulk onderzoek betrouwbaar zijn, betwijfel ik. De inspectie kan beter gebruik maken van een extern onderzoeksbureau, dat periodiek leraren en leerlingen bevraagt.
Excellentie
Zoals gezegd daalt niet alleen het niveau van de zwakst presterende scholieren, maar ook dat van diegenen met de beste prestaties. Wat dat betreft vraag ik me af of de inspectie nagaat of er wel voldoende uitdagend onderwijs is voor snelle leerlingen. Onderzoek naar excellentie is in ieder geval momenteel not done.
Met sommige leerlingvolgsystemen kan de inspectie precies zien hoe goed snelle leerlingen gedijen op een bepaalde school. Aan zo’n systeem valt bijvoorbeeld af te lezen dat een leerling bij ‘binnenkomst’ in groep 3 een voorsprong heeft van 8 maanden ten opzichte van het landelijk gemiddelde. Als deze leerling aan het eind van groep 8 nog 3 maanden voorsprong heeft, is er dus onderweg 5 maanden aan voorsprong verloren gegaan.
Onderzoek doen naar de manier waarop scholen hun beste leerlingen extra stimuleren, is nuttig. We weten namelijk dat de helft van de zogenoemde ‘sterke’ scholen (die drie jaar achtereen zeer goede resultaten behalen op de eindtoets), geen extra stimulans bieden aan uitblinkers, waarmee dus potentieel talent onbenut blijft. Als dat bij deze sterke scholen al zo is, dan is de kans groot dat een substantieel deel van de andere scholen al helemaal moet worden aangezet om leerlingen extra te stimuleren.
Een onderzoek van de inspecteur ter plekke kan verklaren waarom veel scholen onderpresteren. Daar schort het nu juist aan: de afgelopen jaren komen inspecteurs steeds minder vaak op scholen. Zodra zij dat weer vaker gaan doen, kan het evenwicht tussen risicogericht (controle) en stimulerend onderzoek (perspectief bieden) weer worden hersteld.
Lees ook
Eén op de vijf scholen scoort onvoldoende, blijkt uit een steekproef van de Onderwijsinspectie