Afgelopen week stond ik te wachten voor het stoplicht, toen er van achteren een jongen met zijn fiets op de mijne knalde. In plaats van excuses kreeg ik een scheldkanonnade, waarna hij door rood fietste en een auto voor hem moest uitwijken. Ik bleef achter met een kapot achterwiel en tranen van de schrik. Trillend sjokte ik naar de fietsenmaker. Toen ik hoorde hoeveel geld de reparatie zou gaan kosten, maakte verdriet plaats voor woede. Ik hoopte dat die gast iets zou overkomen. Natuurlijk geen verwonding of een ziekte want de zorg is al overbelast genoeg, maar iets oncomfortabels, zoals dat hij voortaan bij iedere erectie de hik zou krijgen. De vergeldingsfantasieën gingen door tot ver in de avond en uiteindelijk belde ik maar mijn oudoom, die ooit bekendstond als een driftkop maar tegenwoordig zo zen is dat hij me vast wel goed advies kon geven. Ik vertelde hem over de aanrijding en dat ik alleen nog maar kon denken aan wraak.
„Hm”, zei hij, „wraak is slechts het verplaatsen van het probleem. Zodat je even niet hoeft om te gaan met het feit dat je gewoon iets heel naars is overkomen.”
„Wat raad je me aan?”
„Eten.”
„Eten?”
„Ja. Ik heb veel van mijn boosheid weten te neutraliseren door me gewoon voor te stellen dat ik aan een tafel zat waar alle ellendige gebeurtenissen werden opgediend. Ik vrat de kampbewaarders, de zwepen, het geluid van bommen, mijn hele verloren jeugd. Ik bleef proppen tot ik me niet meer verzette tegen de feiten. Tot ik eindelijk kon accepteren dat iets onherroepelijk deel uitmaakte van mij. Pas toen begon het verwerken.”
Ik moest denken aan bepaalde uitdrukkingen zoals iets onverteerbaar vinden. Iets maar te slikken hebben. Dat de gifbeker leeg moet. De taal wist het al. En misschien bestond er inderdaad wel een soort mentale spijsvertering die werd lamgelegd wanneer je al je energie richtte op wraakgedachtes.
Ik nam plaats, werd een kind dat niet eerder van tafel mocht voor het zijn bord leeg had. Ik begon het tot me te nemen, dat dit soort dingen gebeuren, dat de eikels en bullebakken soms wegkomen met hun daden, dat de wereld regelmatig van geweld en onrecht aan elkaar hangt.
Ik at en ik at. Liet de gehele rotervaring, en alle gedachtes die erbij kwamen, toe tot mijn teerste ingewanden. Ik kokhalsde en ging verder.
Op een zeker punt keek ik opzij en zag dat de tafel oneindig lang was. Er zaten ontelbare mensen die met lange tanden aten wat het lot hun had voorgezet. Iedereen gruwelde, maar niemand stopte. Ze aten door.
Want ze moesten door.
Ellen Deckwitz schrijft op deze plek een wisselcolumn met Marcel van Roosmalen.