Naakte dans en rauwe oerkracht tijdens indrukwekkende opening SPRING-festival

Ze staat midden in de grote zaal van de Stadsschouwburg in Utrecht, omringd door het publiek, de Poolse theatermaker Marta Górnicka. Haar armen geheven, een subtiel spotje licht haar uit. Er lijkt een energetische verbinding tot stand te zijn gekomen tussen haar in de zaal, en de eenentwintig vrouwen (de jongste is 9, de oudste 72) die in een driehoeksformatie op het podium staan. Als één organisme beweegt dit spreekkoor zich op aanwijzing van Górnicka over het toneel. Unisono stampend. Roepend. Zingend. Zwijgend. Zelfs het ademen lijken ze op elkaar te hebben afgestemd. Gaandeweg maakt zich uit dit tot in elke vezel geconcentreerde, eenentwintigkoppige wezen een rauwe oerkracht los, die, ik weet dit zeker, bij iedereen die vanavond in de zaal aanwezig is het kippenvel op de armen doet slaan.

In de afgelopen twaalf jaar is SPRING uitgegroeid tot een van de spannendste podiumkunstenfestivals van Nederland. Het Utrechtse festival programmeert en coproduceert spraakmakende internationale producties. Zoals de twee openingsvoorstel-lingen dit jaar: Rush, een danssolo van Mette Ingvartsen (een Deense choreograaf uit Brussel), uitgevoerd door Manon Santkin (1982), en Mothers, a song for wartime, door dat imponerende koor van vrouwen, geïnitieerd, geschreven en geleid door Górnicka.

In Rush vieren Ingvartsen en Santkin twintig jaar samenwerking. Daartoe selecteerden ze fragmenten uit elf voorstellingen die ze samen maakten, en voegden ze samen tot een nieuw werk.

Midden op de vloer staat een geluidsbox. Daaruit klinkt Santkins stem, ze spreekt in gebroken Engels, dicht op de microfoon; zacht, intiem. Ze staat klaar in de coulissen, vertelt ze. Oorspronkelijk waren ze met zijn drieën; dat moeten we ons er even bij voorstellen, dat er nog twee andere dansers zijn. Ze is naakt, zegt ze, dit stuk danst ze naakt.


Lees ook
Geanonimiseerde wezens dansen intiem

To Come (extended), dansers in blauwe, ook het hoofd bedekkende bodysuits.

Groeps-choreografieën

Alle dansroutines uit Rush blijken oorspronkelijk groeps-choreografieën te zijn geweest, steeds vertelt Santkin het erbij: „Stel je voor dat we met zijn vijftienen zijn, we dragen blauwe pakken.” „Nu zijn we twaalf lichamen, we smelten samen tot één dikke, vloeibare klodder.”

De routines gaan over de wisselwerking tussen lichamen op de speelvloer en de manier waarop ze gezamenlijk een nieuw soort landschap vormen, losgeweekt van starre duidingen. Schuddende lichamen, vibrerende lichamen, bezwete lichamen, lichamen die connecties aangaan met mannen, vrouwen, met de vloer, een tafel, met zichzelf, met het publiek – over fluïditeit gaat dit werk, over grensvervaging. Santkins vrouwenlijf wordt hier teruggebracht tot een vorm, die alles kan zijn, een naaktheid bevrijd van seksuele connotaties. En omdat het hier een solo betreft – al die lichamen die we gevraagd worden erbij te bedenken zijn er natuurlijk niet werkelijk – gaat Rush misschien wel vooral over verbeelding, en over de onbekende werelden die zich openen wanneer je je laat verleiden tot een vrije, onbevangen manier van kijken.

Ook het intens prachtige, huiveringwekkende Mothers, a song for wartime zou je een daad van bevrijding kunnen noemen. De voorstelling opent met de ‘shchedrivka’, een traditioneel Oekraïens lied over een musachtig vogeltje dat de lente komt inluiden. Over een nieuw begin gaat het, een wedergeboorte. Dat is wrang, gezien de huidige situatie in Oekraïne. Maar hoopvol is het ook: de voorstelling zelf markeert zo’n nieuw begin.

Het vrouwenskoor in Mothers, a song for wartime van de Poolse theatermaker Marta Górnicka.
Foto Bartek Warzecha

Oorlogsgeweld

De eenentwintig vrouwen op het podium komen uit Oekraïne, Belarus en Polen en zijn allemaal direct getroffen, velen van hen getraumatiseerd, door het oorlogsgeweld. In krachtige strofen spreken ze uit hoe ze weigeren zich nog langer te voegen naar het narratief van de oorlog, waarin hun lichamen enkel dienen voor de seksuele bevrediging van soldaten, voor het treuren om vermoorde geliefden en voor het baren van zonen opdat die kunnen worden uitgezonden naar het front.

In plaats daarvan is Górnicka met hen op zoek gegaan naar domeinen die niet door het oorlogsgeweld zijn besmet. Kinderliedjes. Klapspelletjes. Grootmoeders geglazuurde peperkoek. Een herinnering aan de dauw in de ochtend. Górnicka gaat als het ware off the grid: de vrouwen betreden een gemeenschappelijke ruimte die onbereikbaar is voor trauma of geweld. Hier laten ze zich niet langer reduceren tot de rouwende of de wrekende, tot slachtoffer. Ze kiezen voor een rol als protagonist in dit nieuwe verhaal, dat wortelt in liefde.

Mothers, a song for wartime is geadresseerd aan de Europese burger. Er wordt sardonisch gegrijnsd om de Europese passiviteit en onverschilligheid. We worden geconfronteerd met de horror van een oorlog, waar we ons doorgaans zo comfortabel van af weten te wenden. We worden gewaarschuwd voor de gevaren van dehumanisering. En bovenal worden we opgeroepen ons tot de verschrikkingen van het oorlogsgeweld te verhouden. Ons er niet voor af te sluiten. Dat lijkt misschien zinloos, maar onze individuele emoties, aldus Górnicka, hebben politieke consequenties. „The sum of individual reflection changes reality”, spreekt het koor. Zo wordt ook hier ons kijken, de betekenis van onze eigen blik, tot het onderwerp van de voorstelling verheven.