Deze roman is een aanklacht tegen de Mexicaanse samenleving, die wordt geregeerd door corruptie en drugsgeweld

Recensie

Boeken

Fernanda Melchor Haar nieuwe roman gaat over de beweegredenen van een rijk en een arm jongetje, die samen een huis binnenvallen om een gezin te terroriseren.

Foto Getty Images

Foto Getty Images


Lange zinnen, kolkend van woede. Vette vingers bespikkeld met poederkaas uit een partypack chips, tyfushitte, zaadvragende sloeries en snollen, het geroezemoes van duizenden zwarte krekels, drijven in een bootje onder een baldakijn van kamperfoelie, en hen, de creeps van het kartel. Je hoeft niet op de kaft te kijken om na een paar zinnen te weten dat je een roman van de Mexicaanse schrijver Fernanda Melchor aan het lezen bent, die in 2020 met het overdonderende Orkaanseizoen furore maakte (en de concurrent was van winnaar Marieke Lucas Rijneveld voor de International Booker Prize).

In Orkaanseizoen perfectioneerde Melchor een overvloedige, schuimbekkende stijl die Thomas Bernhard in herinnering bracht, minus de Weense burgercultuur; een stortvloed aan woorden, gedrenkt in de derrie van een verregend en verpauperd Mexicaans dorp dat wordt geterroriseerd door de politie en de drugskartels, tussen welke de scheidslijnen onduidelijk zijn. Melchor roept indringend een wereld op waarin de miserie heerst, en die toch overloopt van verlangen en sublieme, duistere schoonheid.

Paradais heet Melchors nieuwe roman, de tweede die in het Nederlands is vertaald. Opnieuw een vertelling over een fictief dorpje in de streek Veracruz, waar Melchor zelf vandaan komt, en opnieuw die Bernhardiaanse monologen, maar in tegenstelling tot de polyfonie van haar vorige roman, waarin verschillende stemmen uit de gemeenschap het woord namen, spreekt er nu maar één persoon, in een strakker, soberder bouwwerk van nog geen 160 pagina’s.

Paradais is ook de naam van het villapark in het dorpje Progreso, waar de vijftienjarige Polo werkt als tuinman nadat hij van school is getrapt. ‘Je zegt ‘Páradais’ niet ‘Paradiese’,’ corrigeert zijn baas als hij ‘dat gringowoord’ probeert uit te spreken, waarop Polo zin heeft te antwoorden: ‘Paradais in je reet, lubberige schijtflikker’, maar hij slikt het gedwee in, bewaart zijn furie voor de pagina.

Puisterige loser

Min of meer tegen zijn zin raakt hij bevriend met een weerzinwekkende leeftijdgenoot die in de luxueuze gated community woont: de welvarende, puisterige loser Franco. Ze vinden elkaar ’s nachts op een door grillige planten overwoekerde steiger, waar ze dronken worden van de Bacardi of zelfgestookte caña. Polo voelt niets dan walging voor zijn vriend tegen wil en dank, maar Franco voorziet hem van de cash om drank te kunnen kopen, dus blijft hij elke avond zitten en luistert hij naar de eindeloze verhalen van het burgerjongetje met zijn tandpastaglimlach, die maar één onderwerp hebben: de buurvrouw, Marian.

Paradais in Progreso; geen echt bestaande locaties, maar namen met een mythische allure. Ze roepen beelden op van weelde en vooruitgang. Maar de werkelijkheid is eerder een Paradise Lost, zoals het epos van John Milton (of ‘een pokke-paradijs’, dixit Polo). Het is vast geen toeval dat de neef van Polo Milton heet; ook Melchors humor is duister.

Voor een hongerloontje raapt Polo de peuken van het gras van de rijken, terwijl hij thuis als een beest op de grond moet slapen in de golfplaten hut. Zijn bed heeft hij namelijk – vul hier gevloek in – moeten afstaan aan zijn nicht Zorayda, die hoogzwanger is (dat hij zelf waarschijnlijk de vader van het kind is, daarover is hij in ontkenning). In permanente staat van onweer luistert hij elke avond naar de vunzige fantasietjes van Franco, die in expliciete details uit de doeken doet hoe hij Marian op een dag wil neuken. Dat zij keurig getrouwd is, en hij een niet erg aantrekkelijke tiener met overgewicht, lijkt hem niet tegen te houden. Vanaf het begin weten we echter al dat er iets te gebeuren staat, iets vreselijks; het relaas van Polo leest als een verdediging.

De parallellen met Melchors vorige werk zijn duidelijk. Toch is de vorm anders, en het is interessant de twee met elkaar te vergelijken. Afwezig zijn de bijgelovigheid en de traditionele natuurpraktijken die in Orkaanseizoen in scherp contrast stonden met de komst van de olie-industrie, als realisatie van een doorgedraaid, cultuurverwoestend kapitalisme. Paradais is aardser, en efficiënter verteld dan het meanderende Orkaanseizoen.

Maar Melchor veroorlooft zich ook hier veel vrijheid, en het zou te ver gaan Paradais een conventioneel verhaal te noemen. Zo wijkt de tirade twee keer uit naar een ander personage; zowel Milton als Franco komen in een lange passage in de indirecte rede aan het woord, opnieuw op die vloeiende wijze waar Melchor zo goed in is, zonder voeglijnen. En hoe strak de vertelling ook is, de gewelddadige ontknoping hangt vanaf de eerste pagina al zo zwaar in de lucht, dat het boek het dáár niet van moet hebben (‘Het was allemaal de schuld van de dikzak, dat zou hij tegen ze zeggen’, is de openingszin. ‘Polo had hem alleen maar gehoorzaamd, de orders opgevolgd die hij hem gaf’).

Tussen de regels

Wat het verhaal eerder voortstuwt is de vraag naar het waaróm. Wat drijft een geprivilegieerd en een minder geprivilegieerd jongetje een huis binnen te vallen, om daar het gezin gewelddadig te beroven en te onteren? Hoe komen ze tot dat kookpunt?

Het antwoord zit eerder in wat Melchor buiten beeld houdt, wat ze verzwijgt – want ook al is de bladspiegel dichtgedrukt zonder alinea’s, er gebeurt veel tussen de regels. Net als Orkaanseizoen is deze roman een aanklacht tegen de Mexicaanse samenleving, die wordt geregeerd door corruptie en bandeloos drugsgeweld. Zoals ook een schrijver als Édouard Louis laat zien is het een eigenschap van uitbuiting dat het geweld waarmee dat wordt opgelegd zich herhaalt en herhaalt; de gebroken en getraumatiseerde burgers richten zich in hun ellende op elkaar, op wie zwakker is, niet in staat de keten te doorbreken. Melchor dringt steeds dieper door in de Danteske kringen van de hel, tot je als lezer eigenlijk liever wegkijkt. Maar daarvoor heeft ze je te strak in haar greep, met dat koortsachtige proza dat je verleidt door te blijven lezen, dat je medeplichtig maakt.

Een hoogst uitzonderlijk oeuvre begint zich af te tekenen, met opnieuw een werk over hedendaagse Verelendung. Waarom dan toch een bal minder dan de vijf ballen die ik Orkaanseizoen toekende? Omdat de brede, grillige vorm van die roman nog meer overweldigde, omdat Melchors stijl toen nog nieuw was, waar nu het gevaar dreigt dat die een beproefde formule begint te worden. Maar Paradais is alsnog fenomenaal. Raadselachtig, hoe invoelbaar zij het moment oproept (niet beschrijft) waarin weerzin omslaat in lust.