De nieuwe coalitie is nog niet begonnen, of de ambities botsen al

Regeerakkoorden lezen vaak als het resultaat van een uitruil van belangen. Het deze week gepresenteerde akkoord van PVV, VVD, NSC en BBB is wat dat betreft geen uitzondering. Maar waar eerdere coalities veel tijd staken in het bedenken van een overkoepelende visiewaaronder de afzonderlijke maatregelen konden hangen, lijkt die samenhang hier te ontbreken. Het coalitieakkoord Hoop, lef en trots leest als een verzameling partijprogramma’s met een nietje erdoor. Elk van de beoogde coalitiepartners heeft zijn punten kunnen maken. Maar die zijn vaak niet met elkaar te rijmen.

Papier is geduldig, en wensen staat vrij. Maar hoe verhouden de plannen van het kabinet-in-aanbouw zich tot de haalbaarheid in de praktijk? Per saldo zitten PVV, VVD, NSC en BBB nu samen in een auto die maar één kant tegelijk op kan. Wie houdt dan op welk dossier het stuur vast, wie remt er en wie geeft er gas? Waar stuiten de wensen van de een op grenzen van de ander? En, misschien de wezenlijkste vraag: wie trekt er op welk dossier aan het langste eind? Deze botsende ambities springen in het oog.

Arbeidsmigratie en tuinderij

PVV-speerpunt nummer 1 is het indammen van de asielstroom. Maar in het coalitieakkoord staan nauwelijks harde maatregelen voor het terugdringen van arbeidsmigratie. De vele adviezen van regeringsadviseurs (onder wie informateur Richard van Zwol) nemen de formerende partijen maar zeer beperkt over. Opvallend voor een toekomstig kabinet dat immigratie fors wil inperken.

Arbeidsmigratie en de aanpalendede gezinsmigratie zijn de grootste aanjagers van de bevolkingsgroei. De afgelopen eeuw kwamen er twee keer zo veel arbeidsmigranten als asielzoekers naar Nederland.

Om de bevolkingsgroei terug te dringen, moet Nederland onder meer kiezen voor een hoogwaardige kenniseconomie en voor kennismigranten, niet voor goedkope arbeidskrachten, stelde de Staatscommissie Demografische Ontwikkelingen in januari. Maar vergaand ingrijpen in de economie en de arbeidsmarkt is ongebruikelijk in Nederland, en dat blijkt opnieuw in het coalitieakkoord. Zo schrijven de formerende partijen in opeenvolgende zinnen de instroom van asielzoekers en immigranten te gaan keren, én „weer een toekomst” voor onder andere boeren en tuinders te willen. Maar voor hen zijn goedkope arbeidsmigranten uit landen als Polen en Roemenië onmisbaar.

Dus gaan vooral nieuwe bedrijven het in de toekomst moeilijker krijgen als zij met arbeidsmigranten willen werken. Een ‘afwegingskader’ voor de vestiging van nieuwe bedrijven moet straks bijvoorbeeld medebepalen of er in een regio genoeg ruimte is om arbeidsmigranten te huisvesten. Het is de vraag of dat kader de eveneens geuite wens van een sterke kenniseconomie niet in de weg zal zitten. In de regio Eindhoven is de druk op de woningmarkt erg hoog, maar benadrukken startende bedrijven hun afhankelijkheid van kennismigranten.

Zo zijn er meer inconsistenties. Van de arbeidsmigranten die nog wél binnen mogen komen, moeten ook onder het nieuwe kabinet de woon- en werkomstandigheden verbeteren. De formerende partijen zeggen de adviezen te gaan volgen van de commissie-Roemer (van ex-SP-leider Emile Roemer), die in 2020 aanbevelingen deed om deze groep beter te beschermen.

Tegelijkertijd moet het straks voor werkgevers ook makkelijker worden om arbeidsmigranten op eigen terrein te huisvesten. Dat schuurt met een belangrijke aanbeveling van Roemer, die stelt dat contracten voor werk en wonen gescheiden moeten zijn. Anders verliezen arbeidsmigranten bij ontslag ook hun woonruimte.

Partijleiders Geert Wilders (PVV), Dilan Yesilgoz (VVD), Caroline van der Plas (BBB) en Pieter Omtzigt (NSC) tijdens de presentatie van het hoofdlijnenakkoord.

Foto Koen van Weel / ANP

Oude en nieuwe economie

Om de kenniseconomie te bevorderen had de overheid na decennia van neoliberaal marktdenken de laatste jaren schoorvoetend het stuur van de economie weer wat steviger in handen genomen. Via publieke instellingen werd geprobeerd privaat geld in te zetten om de Nederlandse economie innovatiever en toekomstbestendiger te maken. Onder meer met een enorme geldpot van 20 miljard euro: het Nationaal Groeifonds. Projecten die de ‘verdiencapaciteit’ van Nederland moesten vergroten waren: batterijtechnologie, radarsystemen, waterstof-technologie.

En het werkte. De afgelopen maanden waarschuwde de industrie dus meermaals: handen af van fonds. Maar een van de belangrijkste maatregelen waarmee de coalitie nu geld vrij wil spelen voor andere doelen (woningbouw, maatregelen voor de agrarische sector en de bouw van kerncentrales) bestaat uit het leeghalen van deze geldpot, waarin nog 6,8 miljard zit. Daarmee kiest het er nadrukkelijk voor de ‘nieuwe economie’ minder te steunen.

En dat is niet het enige. Het Fonds Onderzoek en Wetenschap wordt verlaagd met 1,1 miljard euro. Geld uit het Klimaatfonds dat bedoeld was voor het ontwikkelen van batterijen en waterstof (1,2 miljard euro) krijgt een andere bestemming. Uitzondering is verhoging van het budget van investeringsvehikel InvestNL: dat krijgt er over de komende jaren een paar honderd miljoen bij.

In de industrie is daar overwegend negatief op gereageerd. In een verklaring sprak Brainport-directeur Paul van Nunen zorgen uit over de bezuinigingen op het fonds. Hij zei dat het van „groot belang” is dat er in de uitwerking van het regeerakkoord aandacht is voor innovatie en ontwikkeling van de maakindustrie.Theo Henrar, directeur van industrielobbyclub FME, zei dat „mooie woorden” van de coalitie over innovatie „betrekkelijk leeg” blijven als je in ogenschouw neemt dat het Groeifonds wordt afgeschaft.

Ondertussen gaat het nieuwe kabinet wel volop door met steun voor de ‘oude’ industrie. Het wil de maatwerkafspraken van Rutte IV met grote uitstoters voortzetten. Zij kunnen subsidie krijgen als ze sneller hun uitstoot terugdringen. Dit beleid, dat mogelijk dus wordt uitgebreid, kreeg al onder Rutte IV kritiek omdat het vooral de bestaande industrie – raffinaderijen, Tata Steel, plasticproductie – in stand zou houden.

Natuur of landbouw?

Het lijkt een kleine tekstuele verschuiving, maar er gaat een ander wereldbeeld achter schuil. In plaats van een natuurinclusieve landbouw (Rutte IV) spreekt de nieuwe coalitie van „landbouwinclusieve natuur”. Boeren moeten „aan het roer” komen te staan, schrijven de partijen. Daarvoor wil de nieuwe coalitie de stikstofaanpak van kabinet Rutte IV radicaal omgooien. „Er wordt niet gestuurd op gedwongen krimp van de veestapel, maar op instandhouding van belangrijke natuur.”

Wat „belangrijke natuur” precies is, wordt niet omschreven. Maar als het gaat om Natura 2000-gebieden, die Europees zijn beschermd, wordt het moeilijk die in stand te houden zónder krimp van de veestapel.

Op tweederde van de oppervlakte van deze natuurgebieden landt te veel stikstof, waardoor de natuur daar verslechtert. De landbouw is met afstand de belangrijkste bron van deze stikstof. Volgens experts moet de veestapel met zo’n 30 procent worden verkleind om de stikstofniveaus voldoende te laten dalen. Het kabinet Rutte IV probeerde dat ook zonder dwang, tot nog toe vergeefs.

Parijs of Den Haag?

Het coalitieakkoord is duidelijk: de partijen willen de klimaatdoelen halen. Nu gaat het alleen onder de noemer: een veilige, energie-zekere toekomst. Je zou kunnen zeggen: een ander omhulsel, dezelfde plannen.

Toch valt iets op. De belasting op gas voor burgers gaat omlaag. Een aangekondigde verhoging van een CO2-prijs voor industrie is geschrapt. Er mag 130 kilometer per uur gereden worden, de accijnsverlaging op benzine wordt verlengd en de warmtepomp-verplichting vanaf 2026 verdwijnt.

Nu is het effect van een individuele maatregel meestal beperkt, maar de optelsom kan wel degelijk leiden tot meer CO2-uitstoot en daarmee het moeilijker halen van klimaatdoelen. Een voorzetje over wat tegenover die versoepelingen op fossiel brandstoffengebruik staat, geven de formerende partijen niet, terwijl het zeer waarschijnlijk is dat er juist extra stappen gezet moeten worden om de klimaatdoelen te halen, constateerde het Planbureau voor de Leefomgeving vorig najaar.

Minder, minder, beter?

Meerdere aanstaande coalitiepartijen danken (een deel van) hun verkiezingswinst aan de belofte de overheid weer dichter bij de burger (en de boer) te zullen brengen. Het geschonden vertrouwen van de burger (toeslagen, Groningen) moest worden hersteld. Die overheid, staat in het coalitieakkoord, „moet gebruik blijven maken van de hardwerkende, deskundige professionals met hart voor de publieke zaak in al onze overheidsorganisaties”.

Maar nog in dezelfde paragraaf wordt aangekondigd dat het mes diep in diezelfde overheid gaat: „De groei van het aantal ambtenaren […] wordt meer dan teruggedraaid”. Om precies te zijn wil het nieuwe kabinet de uitgaven voor het ‘ambtelijk apparaat’ structureel met 22 procent verminderen, wat een bezuiniging van 1 miljard euro moet opleveren.

Betere dienstverlening met minder mensen, dat kan wringen. Maar volgens de coalitiepartijen zal dat niet het geval zijn, want de sanering geldt alleen voor beleidsambtenaren op de ministeries. Met name wordt genoemd het snoeien in het uitgedijde legertje aan communicatiemedewerkers. Ook de inhuur van externe krachten wordt aan banden gelegd, iets wat ook Emile Roemer (dezelfde van het rapport over de arbeidsmigranten) in 2010 al voorstelde. De naar hem vernoemde ‘Roemernorm’ bepaalt dat maximaal 10 procent van de personeelskosten mag worden uitgegeven aan interim-managers en externe adviseurs en medewerkers.

De bezuiniging geldt nadrukkelijk niet voor de uitvoeringsdiensten zoals de Belastingdienst en het UWV. Net zomin als voor organisaties die „belangrijk werk verrichten voor de veiligheid van Nederland”, Defensie, de NCTV en de inlichtingendiensten.

Volgens een studie van het Instituut voor Publieke Economie is een succesvolle sanering van de rijksoverheid wishful thinking. Na recente bezuinigingen bleek het aantal rijksambtenaren altijd weer te groeien tot het oude niveau. Ook het Centraal Planbureau waarschuwt steevast voor te hoge (budgettaire) verwachtingen van snijden in de overheid.

Eigen en totale zorgkosten

Het was een keiharde verkiezingsbelofte van de PVV en BBB: het eigen risico in de zorg moest verdwijnen. Dat lukt niet helemaal, maar vanaf 2027 bedraagt het nog slechts 165 euro, tegenover de huidige 385 euro. Bovendien betalen mensen vanaf dan maximaal 50 euro per doktersrekening van het eigen risico, een NSC-wens. De vier formerende partijen willen daar in totaal 2,5 miljard euro voor uittrekken.

Dit lagere eigen risico moet voorkomen dat mensen zorg mijden vanwege hoge kosten – één op de vier mensen doet dat, volgens onderzoek van EenVandaag. De kans is groot dat de maatregel dat effect inderdaad zal hebben, met als onvermijdelijk gevolg dat de zorgvraag groeit.

Zo bijt het lagere eigen risico zichzelf in de staart: de toegang tot de zorg staat al onder druk omdat er te weinig personeel is. Een eerdere, vergelijkbare maatregel, het verlagen van de eigen bijdrage in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), deed de landelijke zorgvraag in één jaar met 22 procent stijgen.

De personeelskrapte raakt ook het voornemen om vanaf 2027 600 miljoen euro per jaar in ouderenzorg te investeren. Dat gaat in tegen de eerder door het demissionaire kabinet aangekondigde bezuiniging op deze sector. Ook in de ouderenzorg zijn nijpende tekorten. Voor de extra plekken die met dit bedrag gerealiseerd kunnen worden, is ook weer meer personeel nodig.

Nu noemen de partijen dat personeelstekort ook in het coalitieakkoord. Het aanpakken daarvan heeft „grote prioriteit” en dus moet het aantrekkelijker worden om in de zorg te werken. Heel vernieuwend zijn de aangedragen oplossingen niet: goede arbeidsvoorwaarden, minder bureaucratie en meer innovatie. Nuttig kunnen ze zeker wel zijn: zo’n 40 tot 50 procent van de tijd van zorgmedewerkers gaat naar administratie. Als daar een deel vanaf kan, bijvoorbeeld vanwege innovaties, kan er meer tijd naar de patiënt. De vraag is of het genoeg zal zijn als er ook een steeds groter beroep gedaan zal worden op dat zorgpersoneel.

De vraag die bij al deze dossiers snel op tafel zal komen als het kabinet daadwerkelijk van start gaat, zal zijn wat het zwaarst zal wegen. Natuur of boeren, een betere overheid of minder ambtenaren, een lager eigen risico of stijgende zorgkosten, klimaat of verlaagde benzineaccijns. Elk van de vier partijen kan met een beroep op het coalitieakkoord nog steeds zijn eigen gelijk claimen, vaak op basis van zijn eigen feiten.

Dat lijkt een recept voor ellende, zeker zolang de wensenlijsten nog niet zijn omgezet in concrete maatregelen of wetten. Aangezien de vier partijleiders van PVV, VVD, NSC en BBB hebben afgesproken zelf in de Tweede Kamer te blijven zitten, onder meer om vanuit daar hun eigen politieke kleur te kunnen behouden, komen de concrete invulling van de wensen en het stellen van grenzen voor rekening van de nieuwe ministersploeg.

Aan hen de moeilijke taak onder het oog van de partijleiders coherent beleid te smeden uit wat nu nog vooral vier verlanglijsten zijn.

Met medewerking van Milo van Bokkum, Juliët Boogaard, Egbert Kalse Wouter van Loon, Sezen Moeliker, Rosa Uijtewaal en Philip de Witt Wijnen.