In het universum van Rob van Essen is alles mogelijk

:Een sprekende auto, waar je seks mee kunt hebben

Mijn forse tante struikelde en viel voorover. Bijna. Want ze kon nog net een voet naar voren zetten. En toen nog een. En daarna weer een. Zo snelde zij al voorovervallend voort, heel haar woonplaats door (tot ze op een zebra tegen een kinderwagen botste). Ze vertelde dit doodernstig, het was me wat, een vreselijke ervaring, maar ik moest lachen. En dacht aan het werk van Rob van Essen, de auteur bij uitstek om iets dergelijks op te schrijven.

Struikelen en voort struikelen, vallen en voort vallen, desnoods dwars door de tijd heen: laat het maar aan Van Essen over om zoiets overtuigend te brengen. Waar veel literatoren eropuit zijn iets vast te leggen, het te behouden, lijkt zijn doel vooral dingen open te breken, mogelijkheden te verkennen. In zijn werk wemelt het van de alternatieven, uitgaand van de vraag naar wat ook had gekund, en naar waar iets begint en eindigt. Bestaat zoiets als de juiste, logische volgorde?

In deze zoektocht vol zijpaden komen hoogst merkwaardige dingen voor. Een sprekende auto, waar je seks mee kunt hebben. Een tandem waarop twee mannen maar door en door rijden. Een tijdmachine. Absurd, maar volstrekt geloofwaardig gebracht. Idioot, maar zo laconiek gepresenteerd dat je er als lezer soepel in mee gaat. De hoofdpersonen balen wel eens van alles wat hun overkomt, hetgeen al even voorstelbaar is. ‘Wanneer blijft alles nou eens zoals het is?’ verzucht iemand in Miniapolis (2021). Tja. Als dat je wens is, had je maar beter geen personage in een verhaal van Van Essen kunnen worden.

De menselijke hang naar houvast, naar richting, doet snakken naar een sturende instantie, een almacht, iets of iemand die je in de smiezen houdt. Het zou zo fijn zijn als dingen de Bedoeling waren. De Enige Bedoeling. Of toch niet? Die vraag verkent de in het bevindelijk gereformeerde geloof grootgebrachte auteur in alles wat hij schrijft, maar steeds anders en altijd verrassend. Er is alle begrip voor de wens, net zo goed als voor de benauwenis die een dergelijke eenduidige waarheid (zou die bestaan) oplevert. In voorbestemming schuilt geen vrijheid, integendeel. Maar in de eigen verantwoordelijkheid ook maar betrekkelijk.

De speelsheid, de zwier, de vaart, de humor maar vooral het lef van Rob van Essen om realisme en fantasie beheerst, maar vrijelijk te vermengen zijn in de literatuur zeldzaam. Zeker in literatuur voor volwassenen. Kom op dit alles dus vooral nog eens terug, zou ik zeggen.

:Als het verhaal zwaar dreigt te worden, volgt er een kwinkslag

Op ongeveer een kwart van Ik kom hier nog op terug denkt hoofdpersoon Rob Hollander: ‘Ik weet nooit waar een verhaal heen moet. Er zijn zoveel mogelijkheden, waarom zou je het ene vervolg kiezen en alle andere mogelijkheden verwerpen?’

Het is een van de vele citaten die ik aanstreepte in deze roman. Omdat het een vraag is waar schrijvers onvermijdelijk mee te maken krijgen – wat werken ze wel uit, wat niet? – en ook omdat in de vraag ligt besloten wat dit boek zo sprankelend maakt. Rob van Essen kiest in Ik kom hier nog op terug voor veel wonderlijke wendingen, de plot maakt zo nu en dan omtrekkende bewegingen en er zitten geweldige kronkels in – en ondertussen lijkt de schrijver precies te weten waar zijn verhaal heen moet.

Terugreizen in de tijd, die mogelijkheid wordt Rob Hollander geboden en zet de boel in beweging. Bij veel schrijvers zou dat de opmaat zijn voor het minutieus uitpluizen van een jeugdtrauma. Van Essen kiest voor iets originelers. Er is wel een jeugdtrauma, maar je moet er goed voor zoeken. Wat zich daaromheen ontvouwt, is een wonderlijk, fantasievol verhaal, speels, soms ernstig, vaak grappig, en altijd met die typische Van Essen-stijl: zowel helder als ongrijpbaar, tegelijkertijd ongeremd en koersvast.

Als het verhaal zwaar dreigt te worden, volgt er een kwinkslag, niet flauw, wel verlichtend, alsof er voortdurend raampjes open gaan en nieuwe uitzichten worden geopenbaard. Nergens volgt een verklaring over hoe alles natuurkundig in elkaar zit, dat tijdreizen wordt feitelijk gepresenteerd: zo zit het, punt. En juist dat gebrek aan uitleg werkt overtuigend.

Ik geloofde deze wereld, zoals ik in het geweldige oeuvre van Rob van Essen vrijwel alles geloof. Tijdreizen klinkt natuurlijk vreemd, buitenissig, alleen het punt is: iedereen doet het voortdurend. Mensen dwalen af in hun hoofd, slaan peinzend zijpaden in, komen terecht bij op het oog willekeurige herinneringen. En dat is een van de fijne dingen van deze roman: de plot klinkt wellicht ongebruikelijk, maar Rob van Essen benadert iets herkenbaars, hoe de meest alledaagse en soms kleine taferelen zich in je kunnen vasthaken, hoe je af en toe opeens denkt aan een voorval van decennia geleden, een ongrijpbaar gevoel, iets tussen droom en herinnering en fantasie in.

Over dat laatste, over die fictie, gaat deze roman ook. ‘Was er iets gebeurd, iets wat ik me niet meer kon herinneren, had ik iets verdrongen?’ denkt de verteller na een tijdje. ‘Was er veel meer gebeurd dan ik wist?’ Wat er eventueel verdrongen is, hoe het allemaal zit: op den duur wilde ik het zo graag weten als Rob Hollander zelf.

:Dromen van meisjes die alles goed hadden kunnen maken

Sommige boeken zijn als oude vrienden van wie je je niet kunt voorstellen dat je ze al zo lang niet meer in de ogen hebt gekeken. Zo blijkt het alweer 22 jaar geleden dat ik werd verleid door Kwade dagen. De derde roman van Rob van Essen een wonderlijk boek noemen is een understatement. Het begint in de sfeer waarin de vroege romans van Van Essen wel vaker (lees vooral ook Engeland is gesloten) geworteld zijn: het nog niet aangeharkte Amsterdam van eind vorige eeuw, en dan vooral de zedeloze subcultuur van gesjeesde studenten, verwaarloosde huizen, somber stemmende bandjes en dromen van meisjes die alles goed hadden kunnen maken.

In Kwade dagen wordt Matthijs Verkerk, de 35-jarige held van het verhaal, op het Waterlooplein gewezen op een lp van een christelijk jongenskoor. Daar zong hij in toen hij nog in het zeer christelijke dorp Rijshorst (pardon, geen dorp, stadsrechten sinds 1354 – een running gag in het boek) woonde. Saillant detail: iemand heeft op de foto het hoofd van Verkerk met een cirkel gemarkeerd. In de hoes zit trouwens een andere plaat. Die is van jongensband The Pubers, waar Verkerk later de voorman van was. Nu is hij de tekstschrijver van de hit Hellbender, waarvan het refrein besluit met ‘fucking hell fucking hell fucking hell fucking hell’. Een nummer dat nergens over gaat, meent Verkerk, maar de lezer van Kwade dagen begrijpt al snel dat in deze roman de duivel in de details schuilt.

Verkerk keert terug naar Rijshorst, waar men hem niet blijkt te zien als verloren zoon, maar als de duivel in vermomming – en dat in een gemeenschap waar men woorden graag letterlijk neemt. We zijn inmiddels op zeer vertrouwd Van Essen-terrein, met scènes waarin hallucinatie, herinnering en herbeleving naadloos in elkaar overgaan. Wat in 2002 nog ontbrak, was de superieure, ogenschijnlijk laconieke vertelstem waarmee hij zijn lezers de laatste jaren door zijn boeken leidt.

Verder levert het Rijshorst van Kwade dagen voor de lezer van zijn gelauwerde Ik kom hier nog op terug, waarin de verteller óók terugkeert naar het Rijshorst van zijn kinderjaren, het ene na het andere déjà vu op. Want ook in Kwade dagen zien we een broer en zus die eerst voor iets anders worden gehouden, woont er een mysterieuze man in het bos met wie het slecht afloopt, blijken figuren gestuurd door een verborgen verleden. Bovendien is er een moment waarop een collectieve woede zich tegen een individu keert, waarbij de vraag is in hoeverre de hoofdpersoon de aanstichter daarvan is.

Het zijn kwesties uit Ik kom hier nog op terug, maar dan 22 jaar eerder (en met net andere nuances). Zo blijkt de tijdmachine die Van Essens laatste roman is, óók een manier voor de schrijver om op Kwade dagen terug te komen.

:Rob van Essen gaf mij als student een identiteit

Mijn eerste Rob van Essen kreeg ik per toeval in handen. Het was op (toen nog) Koninginnedag, twee meisjes waren hun kleedje met boeken alweer aan het opruimen en ik kocht nog net een willekeurig boek van ze, voor één euro geloof ik, misschien twee, het maakte ze niet zoveel meer uit. Het was de novelle Visser.

Ik studeerde net Nederlands in die tijd, de literatuur was niet hoofdzakelijk iets waar ik plezier aan beleefde, het was iets dat ik van een afstandje bestudeerde. De boeken die we moesten lezen waren van ernstige figuren met gewichtige ideeën, die schreven alsof ze al wisten dat ze gecanoniseerd zouden worden. Ik was geïntimideerd door die boeken, er waren altijd wel mensen die ze beter begrepen hadden dan ik.

Visser had zich destijds prima kunnen lenen voor een studie-opdracht, het gaat onder meer over fascisme en ironie, het lijkt sinds de verschijning alleen maar actueler te worden. Maar toen ik het las gebeurde er iets anders: ik voelde het. Het is een grappig boek, vervreemdend en verontrustend. Het is verraderlijk vlot geschreven, maar ik voelde dat de absurditeiten niet alleen voor de grap werden gebruikt, ze raakten aan iets diep menselijks, voor mij tenminste: dat de wereld een vreemde plek is, en dat we onszelf vaak niet begrijpen.

Ergens in mijn brein viel iets op z’n plek, een bevrijdend inzicht dat achteraf heel simpel lijkt: dat de literatuur natuurlijk gewoon kan zijn wat het wil.

Sindsdien las ik alles van Rob van Essen, hij gaf mij als student een identiteit. Het was heerlijk om te zeggen dat de Nederlandse gecanoniseerde literatuur mij te ernstig en realistisch was, dat er in dit saaie land geen waardering is voor humor en verbeelding.

Door hem nu in vijf jaar tijd twee keer de Librisprijs te geven heeft de jury mij die identiteit definitief ontnomen. Jammer voor mij, maar goed voor de literatuur.

Onlangs las ik pas Reddend zwemmen, zijn debuut uit 1996, heruitgegeven in 2021, mede dankzij het succes van zijn eerste Libriswinst. In een bijgevoegd nawoord reflecteert Van Essen zelf op zijn doorbraak na ruim twintig jaar schrijven met minder waardering. Waar het aanvankelijk zijn verhalen waren die mij inspireerden, denk ik nu vaak aan de bescheidenheid van dat nawoord. ‘Ik ben altijd een gelukkige schrijver geweest’, schrijft hij.

En misschien was dat het gewoon wat ik voelde, de eerste keer dat ik hem las.