‘Het is een historische dag”, zei PVV-leider Geert Wilders woensdagavond. Helaas heeft hij gelijk, het ís een historische dag geworden. Het historische karakter van woensdag 15 mei zit hem erin dat Nederland – althans, de fracties van VVD, NSC en BBB – het ondenkbare heeft laten gebeuren: de sleutel van de macht is in handen gegeven van de PVV. En daarmee dragen de drie fracties waarmee Wilders nu gaat regeren bij aan een verdere normalisering van een manier van politiek bedrijven die grote risico’s met zich meebrengt voor de toekomst van Nederland.
In de eerste analyses over het coalitieakkoord klinkt opvallend genoeg vooral door hoe „normaal” het eigenlijk allemaal lijkt te zijn. En zo op het oog valt daar ook best wat voor te zeggen. Er ligt na een half jaartje formeren een behoorlijk gedetailleerd coalitieakkoord met de titel Hoop, lef en trots. Met weliswaar vergaande plannen, maar geen flagrante schendingen van de rechtsstaat. Er ligt zelfs een tot op de miljoen euro afgeronde doorrekening van de plannen, een financiële paragraaf van twaalf kantjes, die de ideeën van de vier aan een economische basis helpt. En – ook zo normaal – na een paar uur vergaderen stemden alle vier de beoogde coalitiefracties woensdagavond uiteindelijk unaniem vóór het onderhandelaarsakkoord en dus voor de volgende fase van de formatie: het samenstellen van een nieuw kabinet. Daarbij sluit Nederland zich met dit kabinet aan bij een treurige Europese trend. Overal komen rechts-radicale partijen aan de macht door hun scherpste randjes op het oog bij te vijlen. Hier zijn grotere krachten aan de gang dan alleen Wilders.
Wie beter kijkt, ziet onder dat laagje normaal een wereldbeeld schuilgaan dat niet past bij hoe Nederland zich de afgelopen decennia nationaal én internationaal heeft geprofileerd. De ‘trots’ uit de titel lijkt vooral te duiden op een Nederland dat zich angstig in zichzelf keert, niet meer over de dijken heen wil kijken. Een Nederland dat vluchtelingen en internationale studenten het liefst buiten de deur houdt, en dat binnen de landsgrenzen met 130 kilometer per uur op een klimaatcrisis wil afscheuren. Wel op tijd remmen graag. Een land waarin de kiezer zich opgejut door de politiek vol wantrouwen (Toeslagenaffaire, Groningen) afkeert van de eigen overheid (een bezuiniging van 22 procent op het ambtelijk apparaat) en waarin blikverruimende sectoren als cultuur en toerisme gestraft worden met hogere BTW-tarieven (behalve natuurlijk kamperen, liefst bij de boer). Elke partij heeft een paar punten gescoord, maar is daarbij vergeten naar het geheel te kijken.
Want de scherpste randjes van het PVV-programma mogen dan afwezig zijn in het programakkoord, de rancunepolitiek waarmee Wilders zichzelf tot grootste partij van het land heeft weten te maken sijpelt nog wel steeds door. De ‘gewone’ Nederlander wordt op alle fronten ontzien, de lasten worden gelegd bij asielzoekers, moslims, de natuur, Europa, de culturele sector. Het meest extreme standpunt (grenzen dicht, weg met de NPO, moskeeënverbod) mag dan van tafel verdwijnen, de milder ogende alternatieven die overblijven (strengste asielbeleid ooit, 100 miljoen eraf bij de NPO, regulering oproepen tot gebed) zijn nog steeds vergaand. Deze club van vier partijen laat een rauw rechts-conservatisme neerdalen op Nederland. Dat is wat een meerderheid van de kiezers, die op deze partijen gestemd heeft, kennelijk wil.
Wie dit in zichzelf gekeerde land moet gaan vormgeven, is intussen nog ongewis. Anders dan anders hebben de vier partijleiders afgesproken dat zij zelf niet zullen plaatsnemen in een kabinet en dat dus ook de premier van buiten zal komen. Wie dat moet gaan doen is nog onzeker, de naam van oud-informateur Ronald Plasterk doet in elk geval de ronde. Hoop, lef en trots zijn wel nodig om dit akkoord, dat een vat vol tegenstrijdigheden is, op een nationaal en internationaal podium uit te voeren.
De grote vraag is: hoe heeft dit zo kunnen gebeuren? Dat zit hem vooral in het politiek strategische talent van Geert Wilders zelf. Hij rook de kans op daadwerkelijke macht en kieperde nog op verkiezingsdag 22 november zijn hele partijprogramma in de prullenbak. Daarmee ontnam hij de andere partijen de kans om op de inhoud met hem te breken. Een uiterst gewiekste zet, die alleen maar kan omdat de PVV geen interne partijdemocratie kent. Om zijn kiezers is het Wilders al jaren niet te doen, die heeft hij slechts nodig voor zijn politieke lijfsbehoud. Zelfs het feit dat hij geen premier kan worden, kan hem van pas komen. Nu kan hij ook de komende jaren kritiek blijven leveren op het kabinet, al is dat door hemzelf geïnstalleerd.
Dat is in essentie wat VVD, NSC en BBB zich het meest moeten aanrekenen: dat zij er – overigens samen met informateurs Elbert Dijkgraaf en Richard van Zwol, en eerder Plasterk en Kim Putters – aan hebben bijgedragen dat de radicaal-rechtse politiek van de ondemocratische eenmanspartij van Geert Wilders erin geslaagd is zich middenin het door hem verfoeide centrum van de macht plaats te nemen. Ingekapseld in de bestaande structuren, wellicht, maar zeker ook in staat die structuren vanaf nu meer naar zijn hand te zetten. Het is met recht een historische dag.
Regeerakkoorden lezen vaak als het resultaat van een uitruil van belangen. Het deze week gepresenteerde akkoord van PVV, VVD, NSC en BBB is wat dat betreft geen uitzondering. Maar waar eerdere coalities veel tijd staken in het bedenken van een overkoepelende visiewaaronder de afzonderlijke maatregelen konden hangen, lijkt die samenhang hier te ontbreken. Het coalitieakkoord Hoop, lef en trots leest als een verzameling partijprogramma’s met een nietje erdoor. Elk van de beoogde coalitiepartners heeft zijn punten kunnen maken. Maar die zijn vaak niet met elkaar te rijmen.
Papier is geduldig, en wensen staat vrij. Maar hoe verhouden de plannen van het kabinet-in-aanbouw zich tot de haalbaarheid in de praktijk? Per saldo zitten PVV, VVD, NSC en BBB nu samen in een auto die maar één kant tegelijk op kan. Wie houdt dan op welk dossier het stuur vast, wie remt er en wie geeft er gas? Waar stuiten de wensen van de een op grenzen van de ander? En, misschien de wezenlijkste vraag: wie trekt er op welk dossier aan het langste eind? Deze botsende ambities springen in het oog.
Arbeidsmigratie en tuinderij
PVV-speerpunt nummer 1 is het indammen van de asielstroom. Maar in het coalitieakkoord staan nauwelijks harde maatregelen voor het terugdringen van arbeidsmigratie. De vele adviezen van regeringsadviseurs (onder wie informateur Richard van Zwol) nemen de formerende partijen maar zeer beperkt over. Opvallend voor een toekomstig kabinet dat immigratie fors wil inperken.
Arbeidsmigratie en de aanpalendede gezinsmigratie zijn de grootste aanjagers van de bevolkingsgroei. De afgelopen eeuw kwamen er twee keer zo veel arbeidsmigranten als asielzoekers naar Nederland.
Om de bevolkingsgroei terug te dringen, moet Nederland onder meer kiezen voor een hoogwaardige kenniseconomie en voor kennismigranten, niet voor goedkope arbeidskrachten, stelde de Staatscommissie Demografische Ontwikkelingen in januari. Maar vergaand ingrijpen in de economie en de arbeidsmarkt is ongebruikelijk in Nederland, en dat blijkt opnieuw in het coalitieakkoord. Zo schrijven de formerende partijen in opeenvolgende zinnen de instroom van asielzoekers en immigranten te gaan keren, én „weer een toekomst” voor onder andere boeren en tuinders te willen. Maar voor hen zijn goedkope arbeidsmigranten uit landen als Polen en Roemenië onmisbaar.
Dus gaan vooral nieuwe bedrijven het in de toekomst moeilijker krijgen als zij met arbeidsmigranten willen werken. Een ‘afwegingskader’ voor de vestiging van nieuwe bedrijven moet straks bijvoorbeeld medebepalen of er in een regio genoeg ruimte is om arbeidsmigranten te huisvesten. Het is de vraag of dat kader de eveneens geuite wens van een sterke kenniseconomie niet in de weg zal zitten. In de regio Eindhoven is de druk op de woningmarkt erg hoog, maar benadrukken startende bedrijven hun afhankelijkheid van kennismigranten.
Zo zijn er meer inconsistenties. Van de arbeidsmigranten die nog wél binnen mogen komen, moeten ook onder het nieuwe kabinet de woon- en werkomstandigheden verbeteren. De formerende partijen zeggen de adviezen te gaan volgen van de commissie-Roemer (van ex-SP-leider Emile Roemer), die in 2020 aanbevelingen deed om deze groep beter te beschermen.
Tegelijkertijd moet het straks voor werkgevers ook makkelijker worden om arbeidsmigranten op eigen terrein te huisvesten. Dat schuurt met een belangrijke aanbeveling van Roemer, die stelt dat contracten voor werk en wonen gescheiden moeten zijn. Anders verliezen arbeidsmigranten bij ontslag ook hun woonruimte.
Oude en nieuwe economie
Om de kenniseconomie te bevorderen had de overheid na decennia van neoliberaal marktdenken de laatste jaren schoorvoetend het stuur van de economie weer wat steviger in handen genomen. Via publieke instellingen werd geprobeerd privaat geld in te zetten om de Nederlandse economie innovatiever en toekomstbestendiger te maken. Onder meer met een enorme geldpot van 20 miljard euro: het Nationaal Groeifonds. Projecten die de ‘verdiencapaciteit’ van Nederland moesten vergroten waren: batterijtechnologie, radarsystemen, waterstof-technologie.
En het werkte. De afgelopen maanden waarschuwde de industrie dus meermaals: handen af van fonds. Maar een van de belangrijkste maatregelen waarmee de coalitie nu geld vrij wil spelen voor andere doelen (woningbouw, maatregelen voor de agrarische sector en de bouw van kerncentrales) bestaat uit het leeghalen van deze geldpot, waarin nog 6,8 miljard zit. Daarmee kiest het er nadrukkelijk voor de ‘nieuwe economie’ minder te steunen.
En dat is niet het enige. Het Fonds Onderzoek en Wetenschap wordt verlaagd met 1,1 miljard euro. Geld uit het Klimaatfonds dat bedoeld was voor het ontwikkelen van batterijen en waterstof (1,2 miljard euro) krijgt een andere bestemming. Uitzondering is verhoging van het budget van investeringsvehikel InvestNL: dat krijgt er over de komende jaren een paar honderd miljoen bij.
In de industrie is daar overwegend negatief op gereageerd. In een verklaring sprak Brainport-directeur Paul van Nunen zorgen uit over de bezuinigingen op het fonds. Hij zei dat het van „groot belang” is dat er in de uitwerking van het regeerakkoord aandacht is voor innovatie en ontwikkeling van de maakindustrie.Theo Henrar, directeur van industrielobbyclub FME, zei dat „mooie woorden” van de coalitie over innovatie „betrekkelijk leeg” blijven als je in ogenschouw neemt dat het Groeifonds wordt afgeschaft.
Ondertussen gaat het nieuwe kabinet wel volop door met steun voor de ‘oude’ industrie. Het wil de maatwerkafspraken van Rutte IV met grote uitstoters voortzetten. Zij kunnen subsidie krijgen als ze sneller hun uitstoot terugdringen. Dit beleid, dat mogelijk dus wordt uitgebreid, kreeg al onder Rutte IV kritiek omdat het vooral de bestaande industrie – raffinaderijen, Tata Steel, plasticproductie – in stand zou houden.
Natuur of landbouw?
Het lijkt een kleine tekstuele verschuiving, maar er gaat een ander wereldbeeld achter schuil. In plaats van een natuurinclusieve landbouw (Rutte IV) spreekt de nieuwe coalitie van „landbouwinclusieve natuur”. Boeren moeten „aan het roer” komen te staan, schrijven de partijen. Daarvoor wil de nieuwe coalitie de stikstofaanpak van kabinet Rutte IV radicaal omgooien. „Er wordt niet gestuurd op gedwongen krimp van de veestapel, maar op instandhouding van belangrijke natuur.”
Wat „belangrijke natuur” precies is, wordt niet omschreven. Maar als het gaat om Natura 2000-gebieden, die Europees zijn beschermd, wordt het moeilijk die in stand te houden zónder krimp van de veestapel.
Op tweederde van de oppervlakte van deze natuurgebieden landt te veel stikstof, waardoor de natuur daar verslechtert. De landbouw is met afstand de belangrijkste bron van deze stikstof. Volgens experts moet de veestapel met zo’n 30 procent worden verkleind om de stikstofniveaus voldoende te laten dalen. Het kabinet Rutte IV probeerde dat ook zonder dwang, tot nog toe vergeefs.
Parijs of Den Haag?
Het coalitieakkoord is duidelijk: de partijen willen de klimaatdoelen halen. Nu gaat het alleen onder de noemer: een veilige, energie-zekere toekomst. Je zou kunnen zeggen: een ander omhulsel, dezelfde plannen.
Toch valt iets op. De belasting op gas voor burgers gaat omlaag. Een aangekondigde verhoging van een CO2-prijs voor industrie is geschrapt. Er mag 130 kilometer per uur gereden worden, de accijnsverlaging op benzine wordt verlengd en de warmtepomp-verplichting vanaf 2026 verdwijnt.
Nu is het effect van een individuele maatregel meestal beperkt, maar de optelsom kan wel degelijk leiden tot meer CO2-uitstoot en daarmee het moeilijker halen van klimaatdoelen. Een voorzetje over wat tegenover die versoepelingen op fossiel brandstoffengebruik staat, geven de formerende partijen niet, terwijl het zeer waarschijnlijk is dat er juist extra stappen gezet moeten worden om de klimaatdoelen te halen, constateerde het Planbureau voor de Leefomgeving vorig najaar.
Minder, minder, beter?
Meerdere aanstaande coalitiepartijen danken (een deel van) hun verkiezingswinst aan de belofte de overheid weer dichter bij de burger (en de boer) te zullen brengen. Het geschonden vertrouwen van de burger (toeslagen, Groningen) moest worden hersteld. Die overheid, staat in het coalitieakkoord, „moet gebruik blijven maken van de hardwerkende, deskundige professionals met hart voor de publieke zaak in al onze overheidsorganisaties”.
Maar nog in dezelfde paragraaf wordt aangekondigd dat het mes diep in diezelfde overheid gaat: „De groei van het aantal ambtenaren […] wordt meer dan teruggedraaid”. Om precies te zijn wil het nieuwe kabinet de uitgaven voor het ‘ambtelijk apparaat’ structureel met 22 procent verminderen, wat een bezuiniging van 1 miljard euro moet opleveren.
Betere dienstverlening met minder mensen, dat kan wringen. Maar volgens de coalitiepartijen zal dat niet het geval zijn, want de sanering geldt alleen voor beleidsambtenaren op de ministeries. Met name wordt genoemd het snoeien in het uitgedijde legertje aan communicatiemedewerkers. Ook de inhuur van externe krachten wordt aan banden gelegd, iets wat ook Emile Roemer (dezelfde van het rapport over de arbeidsmigranten) in 2010 al voorstelde. De naar hem vernoemde ‘Roemernorm’ bepaalt dat maximaal 10 procent van de personeelskosten mag worden uitgegeven aan interim-managers en externe adviseurs en medewerkers.
De bezuiniging geldt nadrukkelijk niet voor de uitvoeringsdiensten zoals de Belastingdienst en het UWV. Net zomin als voor organisaties die „belangrijk werk verrichten voor de veiligheid van Nederland”, Defensie, de NCTV en de inlichtingendiensten.
Volgens een studie van het Instituut voor Publieke Economie is een succesvolle sanering van de rijksoverheid wishful thinking. Na recente bezuinigingen bleek het aantal rijksambtenaren altijd weer te groeien tot het oude niveau. Ook het Centraal Planbureau waarschuwt steevast voor te hoge (budgettaire) verwachtingen van snijden in de overheid.
Eigen en totale zorgkosten
Het was een keiharde verkiezingsbelofte van de PVV en BBB: het eigen risico in de zorg moest verdwijnen. Dat lukt niet helemaal, maar vanaf 2027 bedraagt het nog slechts 165 euro, tegenover de huidige 385 euro. Bovendien betalen mensen vanaf dan maximaal 50 euro per doktersrekening van het eigen risico, een NSC-wens. De vier formerende partijen willen daar in totaal 2,5 miljard euro voor uittrekken.
Dit lagere eigen risico moet voorkomen dat mensen zorg mijden vanwege hoge kosten – één op de vier mensen doet dat, volgens onderzoek van EenVandaag. De kans is groot dat de maatregel dat effect inderdaad zal hebben, met als onvermijdelijk gevolg dat de zorgvraag groeit.
Zo bijt het lagere eigen risico zichzelf in de staart: de toegang tot de zorg staat al onder druk omdat er te weinig personeel is. Een eerdere, vergelijkbare maatregel, het verlagen van de eigen bijdrage in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), deed de landelijke zorgvraag in één jaar met 22 procent stijgen.
De personeelskrapte raakt ook het voornemen om vanaf 2027 600 miljoen euro per jaar in ouderenzorg te investeren. Dat gaat in tegen de eerder door het demissionaire kabinet aangekondigde bezuiniging op deze sector. Ook in de ouderenzorg zijn nijpende tekorten. Voor de extra plekken die met dit bedrag gerealiseerd kunnen worden, is ook weer meer personeel nodig.
Nu noemen de partijen dat personeelstekort ook in het coalitieakkoord. Het aanpakken daarvan heeft „grote prioriteit” en dus moet het aantrekkelijker worden om in de zorg te werken. Heel vernieuwend zijn de aangedragen oplossingen niet: goede arbeidsvoorwaarden, minder bureaucratie en meer innovatie. Nuttig kunnen ze zeker wel zijn: zo’n 40 tot 50 procent van de tijd van zorgmedewerkers gaat naar administratie. Als daar een deel vanaf kan, bijvoorbeeld vanwege innovaties, kan er meer tijd naar de patiënt. De vraag is of het genoeg zal zijn als er ook een steeds groter beroep gedaan zal worden op dat zorgpersoneel.
De vraag die bij al deze dossiers snel op tafel zal komen als het kabinet daadwerkelijk van start gaat, zal zijn wat het zwaarst zal wegen. Natuur of boeren, een betere overheid of minder ambtenaren, een lager eigen risico of stijgende zorgkosten, klimaat of verlaagde benzineaccijns. Elk van de vier partijen kan met een beroep op het coalitieakkoord nog steeds zijn eigen gelijk claimen, vaak op basis van zijn eigen feiten.
Dat lijkt een recept voor ellende, zeker zolang de wensenlijsten nog niet zijn omgezet in concrete maatregelen of wetten. Aangezien de vier partijleiders van PVV, VVD, NSC en BBB hebben afgesproken zelf in de Tweede Kamer te blijven zitten, onder meer om vanuit daar hun eigen politieke kleur te kunnen behouden, komen de concrete invulling van de wensen en het stellen van grenzen voor rekening van de nieuwe ministersploeg.
Aan hen de moeilijke taak onder het oog van de partijleiders coherent beleid te smeden uit wat nu nog vooral vier verlanglijsten zijn.
Met medewerking van Milo van Bokkum, Juliët Boogaard, Egbert Kalse Wouter van Loon, Sezen Moeliker, Rosa Uijtewaal en Philip de Witt Wijnen.
Het komt niet uit de lucht vallen, de afschaffing van het lage btw-tarief voor ‘culturele goederen en diensten’ (uitgezonderd bioscopen en dagrecreatie). In de plannen van de nieuwe coalitie van PVV, VVD, NSC en BBB gaat de btw op onder meer kranten, tijdschriften, theater- en muziekuitvoeringen, boeken en bibliotheekabonnementen vanaf 2026 omhoog, van 9 procent naar het reguliere tarief van 21 procent. Ook sportbezoek en -beoefening zouden worden getroffen.
De krantensector leek overvallen en reageerde verbolgen. De maatregel zou journalistiek onbetaalbaar en „voor grote groepen in onze samenleving ontoegankelijk” maken, reageerde mediabedrijf DPG (uitgever van onder meer de Volkskrant, Trouw, de Gelderlander en andere regionale kranten).
Volgens brancheorganisatie NDP Nieuwsmedia zullen reorganisaties bij nieuwsbedrijven hierdoor onvermijdelijk worden. Ook zou Nederland zich met de afschaffing van het lage btw-tarief voor kranten binnen de Europese Unie in een aparte positie manoeuvreren: alleen in Bulgarije geldt voor dagbladen een tarief van 20 procent, in de andere landen is er een lager tarief of zelfs (in België) een volledige vrijstelling van btw.
Maar een jaar geleden al kwam een onderzoek naar de effectiviteit van het lage btw-tarief, uitgevoerd in opdracht van het ministerie van Financiën, tot vernietigende conclusies. Het lage tarief is „geen doelmatig instrument om de fiscale druk op minder draagkrachtigen te verminderen”. Het is „waarschijnlijk geen doelmatig instrument om de consumptie te vergroten” van goederen die volgens de overheid onvoldoende gewaardeerd worden. Het is niet goed in te schatten „of het ondersteunen van sectoren middels het verlaagde btw-tarief doelmatig is”. En „het creëren van meer werkgelegenheid middels het verlaagde btw-tarief is waarschijnlijk niet doelmatig”.
Hadden de getroffen sectoren dus eigenlijk gewaarschuwd moeten zijn? „Het rapport spreekt voor zich”, zegt de projectleider van het onderzoek, Reg Brennenraedts van bureau Dialogic. „Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat aan de formatietafel naar dit onderzoek gekeken is.”
Ambtelijke stukken
In verschillende ambtelijke stukken werd vorig jaar voortgebouwd op het onderzoek van Dialogic. Onder meer om in een lange maatregelenlijst te laten zien wat de afschaffing van het lage tarief voor verschillende goederen en diensten de staat aan inkomsten zou opleveren. De lijst diende als hulp voor de politieke partijen bij het opstellen van hun verkiezingsprogramma’s.
De VVD nam in haar programma een verhoging van de btw voor culturele goederen en diensten op, maar maakte een uitzondering voor de dagbladen-, tijdschriften- en boekensector en sport. Dat léék geruststellend voor die sectoren, maar de partij bond aan de formatietafel in. „Helaas zijn niet alle punten” overgenomen, laat een woordvoerder nu weten, „zoals dat gaat bij onderhandelingen.” Het verleden had een waarschuwing kunnen zijn. Als de PVV en de VVD samen regeren, gaat cultuur op de schop.
Het kabinet Rutte-1 (2010-2012), met het CDA als coalitiepartner en de PVV als gedoogpartner, wilde óók af van het lage btw-tarief op cultuur, met name voor podiumkunsten.
Het plan ging niet door, mede omdat de VVD- en CDA-fracties in de Eerste Kamer grote bezwaren hadden. Ze zagen er wel de logica van in, omdat de btw niet het meest geschikte middel zou zijn voor (cultuur)beleid. Maar ze vonden dat er dan ter vervanging ándere maatregelen moesten worden genomen om cultuur toegankelijk te houden en de sector te beschermen.
Toenmalig VVD-fractievoorzitter in de Eerste Kamer Fred de Graaf riep het kabinet op maatregelen te nemen om „lege zalen” en een „chagrijnige samenleving” te voorkomen, en toonde zich ontstemd over de denigrerende manier waarop het kabinet sprak over cultuur.
Het nu demissionaire kabinet – en vorige kabinetten-Rutte – had de ambitie het fiscale stelsel eenvoudiger en logischer te maken. Allerlei fiscale maatregelen werden kritisch: doen ze waarvoor ze zijn bedoeld, en is het de beste manier om die doelen te bereiken?
Logische tegenhanger
Na het kritische rapport over het lage btw-tarief besloot het kabinet: verhoog de btw op cultuur en, de logische tegenhanger, kijk welke maatregelen moeten worden genomen om cultuurconsumptie toch te stimuleren en de sector te versterken.
Zover kwam het voor cultuur niet. Het kabinet viel, en door intensieve lobby van de cultuursector werd de btw-verhoging voorkomen. Nu lijkt de hogere btw er alsnog te komen, maar in het coalitieakkoord staat niets over maatregelen die negatieve effect van de btw-verhoging kunnen compenseren.
In Nederland bestaat de btw sinds 1969. Meteen al was er een laag tarief (oorspronkelijk 4 procent) voor culturele goederen en diensten: boeken, kranten, tijdschriften, nieuwsbladen en bibliotheken. Later kwamen daar onder andere musea, bioscopen podiumkunsten en sport en zwembaden bij.
In beton gegoten is de afschaffing van het lage btw-tarief nog niet. Er is ook nog geen regering, er zijn nog geen gedetailleerd uitgewerkte voorstellen. Dus heerst onzekerheid. Ook in de sportwereld, die compleet was verrast door de voorgenomen afschaffing van het lage tarief. Tot nu toe geldt voor sportwedstrijden en -beoefening het lage tarief. En sport wordt anders dan pretparken en bioscopen door de coalitiepartijen niet expliciet uitgezonderd van de maatregelen. Dus gaat ook hier het hoge tarief gelden?
NOC-NSF publiceerde donderdag op zijn website een reactie op het coalitieakkoord, maar daarin stond geen woord over de btw-verhoging. De sportkoepel was de voorgenomen maatregel ontgaan en wist ook niet dat die eraan zat te komen, laat een woordvoerder weten.
„Sport heeft twee kanten: samen sporten en samen kijken. Als het inderdaad zo zou zijn dat de prijzen van toegangskaarten duurder worden, zou het spijtig zijn als mensen die van sport houden op deze manier worden geraakt.” Vooral op het voetbal komt de massa af, maar zo vertelde een voetbalbestuurder: „Het is voor ons volkomen onduidelijk of deze voorgenomen maatregel ook de sport raakt.”
Een grotere vriend van Israël dan PVV-leider Geert Wilders is er nauwelijks te vinden in de Nederlandse politiek en zo landde er in het hoofdlijnenakkoord van de nieuwe coalitie een passage dat er „wordt onderzocht wanneer verplaatsing van de ambassade naar Jeruzalem op een daartoe geschikt moment kan plaatsvinden”.
Dit voornemen, waarmee Nederland mogelijk als eerste EU-lidstaat zo’n stap zou nemen, leidde tot geschokte reacties bij velen, die dit als een klap in het gezicht van de Palestijnen beschouwen die het toch al zo zwaar te verduren hebben in de huidige Gaza-oorlog. „Een slechte zaak”, oordeelde Robert Soeterik, voorzitter van het Nederlandse Palestina Komitee. Volgens hem zou zo’n stap bovendien in strijd zijn met het internationaal recht. De Israëlische ambassade in Den Haag daarentegen toonde zich zeer verheugd en dat gold ook voor het CIDI, het Centrum Informatie en Documentatie Israël.
De status van Jeruzalem is al decennia omstreden. Israël beschouwt Jeruzalem als zijn „eeuwige hoofdstad”, waarbij het geen onderscheid maakt tussen het sinds 1967 bezette Oost-Jeruzalem en de westelijke helft van de stad. De Palestijnen daarentegen beschouwen Oost-Jeruzalem als hun hoofdstad. Ook de Verenigde Naties en het overgrote deel van de internationale gemeenschap, waaronder Nederland, erkent de Israëlische annexatie van Oost-Jeruzalem van 1980 niet.
Oude wens
Het is echter een oude wens van de PVV-leider om de Nederlandse ambassade die nu nog in Tel Aviv is gevestigd naar Jeruzalem te verplaatsen. Daarmee zou Nederland – afgezien van het kleine Kosovo – de enige Europese staat zijn die hiertoe heeft besloten. Verder hebben tot dusverre alleen de Verenigde Staten, Guatemala en Honduras dat gedaan. Vorig jaar was er even sprake van dat Hongarije Kosovo zou volgen maar de Hongaren ontkenden uiteindelijk dat er zulke plannen waren.
Het Amerikaanse geval is ook interessant. Het Congres in Washington had al met de Jerusalem Embassy Act van 1995 bepaald dat de ambassade naar Jeruzalem moest. Maar achtereenvolgende presidenten stelden de verhuizing steeds uit. Deels vanwege politiek ongemak, deels uit veiligheidsoverwegingen. Pas Donald Trump, die deze stap in zijn verkiezingscampagne had beloofd, voegde in 2018 de daad bij het woord.
In het eigen programma voor de verkiezingen van vorige herfst beloofde de PVV al met stelligheid dat de ambassade in Israël wordt verplaatst om de banden met Israël aan te halen. De partij voegde er nog aan toe: „De Nederlandse vertegenwoordiging in Ramallah bij de corrupte Palestijnse Autoriteit wordt onmiddellijk gesloten.” Dit vonden Wilders’ coalitiegenoten kennelijk te gortig want die zinsnede is in het hoofdlijnenakkoord niet terug te vinden.
Ook is maar de vraag of het er zo snel van komt om de Nederlandse ambassade naar Jeruzalem over te hevelen. In het hoofdlijnenakkoord hebben de andere partijen het voorbehoud gemaakt dat die verhuizing moet worden onderzocht „met inachtneming van de oplossingen voor het Israëlisch-Palestijnse conflict en de diplomatieke belangen”.
Tijdens een debat donderdag over Gaza in de Tweede Kamer maakten woordvoerders van Wilders’ coalitiegenoten VVD, NSC en BBB duidelijk dat die clausule voor hen van groot belang is. Zij wezen erop dat er eerst een oplossing moet zijn voor het Palestijns-Israëlische conflict alvorens de ambassade zou kunnen verhuizen.
In tegenstelling tot eerdere regeerakkoorden komt in het hoofdlijnenakkoord de zogeheten twee-statenoplossing niet voor. Niettemin betoonden Wilders’ coalitiegenoten zich daarvan tijdens het debat wel aanhangers. „Dan zou je idealiter moeten komen tot een stad Jeruzalem met West-Jeruzalem als hoofdstad van Israël en Oost-Jeruzalem als hoofdstad van een onafhankelijke Palestijnse staat”, verklaarde Caspar Veldkamp (NSC), oud-ambassadeur in Israël.
Zijn collega Gijs Tuinman (BBB) schatte dat het nog zeker vijf tot tien jaar zou kunnen duren voor zo’n oplossing voor het conflict er zou zijn. Het lijkt dan ook onwaarschijnlijk dat de door Wilders zo vurig gewenste verhuizing nog tijdens de komende kabinetsperiode verwezenlijkt zou kunnen worden.
Lees ook Nederland mag geen geopolitiek bedrijven over de hoofden van burgers in Gaza