Column | Cobraschilderes Else Alfelt rotzooide niet maar wat aan

Op Cobraschilders heb ik het niet zo begrepen. Natuurlijk ben ik gevoelig voor hun ontploffingen in verf, kleur en brutale vormen, maar er rollen mij te veel spierballen. Dat ik in het Stedelijk Museum Schiedam op een Cobra-tentoonstelling beland, komt doordat ik vanuit een andere expositie even om een hoekje kijk. Ik word direct binnengehengeld met stralend zonnegeel en blauwe vermoedens van zee en rotsen. Het doek heet ‘Gouden eilanden en blauw water’, het werd in 1945 geschilderd door de Deense Cobraschilderes Else Alfelt. Net als haar bentgenoten wentelde zij zich in een hartstocht voor kleur en half-abstracte vormen. Maar zij rotzooide niet maar wat aan, zoals Karel Appel stoer pochte. Ze snoof, ze zocht tintelingen die ze opgetogen neerlegde in geometrische vormen.

Ik zweef door de zalen. Ik zie hemel en aarde en bergen. Ik zie een caleidoscopische versie van een bos rozen. Ik dweep met een schalks nachtblauw drieluik. Het is slank en hoog, het zou een gebrandschilderd raam in een kerk kunnen zijn, op voorwaarde dat daar een natuurgodsdienst wordt gepredikt. En op elk schilderij is er een maan. Soms pontificaal, soms moet je zoeken, maar de maan is er. Met die maan gaf Else Alfelt lucht aan de verfijning waar de Cobra-mannen niks mee konden, ze leken er zelfs doodsbenauwd voor.

Else Alfelt: Donkerblauw bergritme met maansikkel, volle maan, halve maan (1970).
Foto Collectie Carl-Henning Pedersen & Else Alfelts Museum, Herning, Denemarken

Ik denk aan haar werk, terwijl ik me in een bioscoopfauteuil nestel voor The Peasants. Een speelfilm, gebaseerd op de boerenroman van een Poolse Nobelprijswinnaar, en hij is compleet in olieverf gemaakt: 40.000 beeldjes, goed voor 200.000 uur werk van 127 kunstenaars. Ik hoop op verwantschap met de natuurbeleving volgens Else Alfelt.

Helaas. Ik had er zo’n zin in en nu krijg ik vluchtneigingen. Dit is technisch knap gekladder dat doet denken aan de kabouterschilderijen van Rien Poortvliet. Heel, heel knap. Maar knap spreekt vanzelf. Dat reuzeknappe olieverfgedoe ontbeert de toegevoegde waarde die een Else Alfelt The Peasants had kunnen bieden. Trouwens, wie won met dit kitsch-verhaal een Nobelprijs? Dat was Wladyslaw Reymont in 1924 – door mijn betreurde collega Pieter Steinz geplaatst op zijn overzicht van terecht „vergeten en halfvergeten winnaars”.

Nou zijn er zat geslaagde verfilmingen van onbeduidende romans. Maar dan moet zo’n film wel een vuist maken, waar The Peasants uitkomt bij een geparfumeerde handkus.

Dat vind ik des te suffer als ik in de Amsterdamse galerie van Roger Katwijk zie hoe de beeldende kunstenares Tessa Verder erin slaagt te voorzien in een warme handdruk tussen heden en verleden. Zij maakt het zich niet gemakkelijk, maar dat is bijzaak. Wat telt is dat zij 19de-eeuwse geschilderde luchten volledig versmelt met haar foto’s van strand en zee. Zo schept ze even onbekend als vertrouwd terrein. De schoonheid ervan bedwelmt mijn ogen. Ik snap niet dat het kan. Maar Tessa Verder kan het. En ze doet het.