Waar gaan de studentenprotesten op Amerikaanse en Europese universiteitscampussen over? Het Midden-Oostenconflict? Over de strijd tussen links en rechts, zoals tijdens de studentenopstanden van 1968 en de protesten tegen de Vietnamoorlog? Olivier Roy, een Franse hoogleraar aan het Europese Universiteitsinstituut in Florence, denkt van niet. Het gaat dieper, schrijft hij in zijn verontrustende boek The Crisis of Culture; Identity Politics and the Empire of Norms. Hij ziet de conflicten op universiteiten als symptomen van een andere malaise: een crisis van de cultuur zelf.
Je kunt Roy’s analyse delen of niet. Maar alle bladzijden van dit boek, dat verscheen vóór de studentenprotesten, voorspelden al dat die protesten gingen uitbreken. Roy lijkt zelfs de tegenstrijdige interpretaties van de gebeurtenissen door politici, bestuurders, studenten en het bredere, toekijkende publiek te hebben voorzien – alsof iedereen het over een andere gebeurtenis heeft. Roy is misschien te pessimistisch, maar heeft een punt als hij stelt dat „de gedeelde werkelijkheid steeds minder bestaat”.
Eeuwenlang was de westerse, ‘hogere cultuur’ redelijk onbetwist. Iedereen was daar deel en product van – hogere en lagere klassen. Ook mensen die niet Proust of Goethe lazen, wisten wie dat waren. Je kreeg dat op school. Door die gedeelde cultuur had de samenleving gedeelde waarden, referenties, filosofie, gebruiken, mythes, liederen, gezegdes, kunst. Veel hiervan bleef impliciet. Zolang iedereen min of meer aanvoelde wat kon en niet kon, wat goed was of fout, had je weinig regels nodig. Zelfs in nieuwe situaties, die zich altijd voordoen doordat de wereld constant verandert, gaven die impliciete, culturele codes houvast: voortbordurend op gemeenschappelijke waarden beeldden burgers zich in hoe ze moesten reageren. Daar zochten ze consensus over.
Dit houvast is sinds de jaren zestig verzwakt door de individualisering, het internet, financiële globalisering en het feit dat gebruiken of attributen die in een bepaalde cultuur en plek wortelen daarvan worden losgekoppeld en hun context verliezen (Japanse manga’s die mondiaal commercieel worden uitgebaat, vrienden op TikTok in plaats van in je eigen wijk, enzovoort).
In een maatschappij zonder sterke gedeelde cultuur verwatert het gemeenschappelijk belang. De politiek, die vroeger sociale klassen bediende, bedient nu boeren, gepensioneerden, woke studenten, of mensen die vaccins afwijzen – clubjes met eigen identiteiten, die zich vaak slachtoffer voelen en moeite hebben compromissen te sluiten. Haast iedereen voelt zich nu een bedreigde minderheid, ook witte Europeanen die ver in de meerderheid zijn.
Wat doet een samenleving zonder impliciete cultuur, codes en waarden, waarin groepen elkaar steeds krenken? Die gaat regels maken om dingen te verduidelijken en conflicten te voorkomen. Wat ooit impliciet was, wordt nu hardop geformuleerd. Ambiguïteit leidt tot ruzie en wordt verbannen. Cultureel zit iedereen in echokamertjes. Chopin, Plato of Jean-Jacques Rousseau, eens bronnen van een gedeelde cultuur, verworden tot een hobby van de happy few.
Zo bezien is het niet vreemd dat juist universiteiten, hoeders van cultuur en kritisch denken, strijdtoneel worden. Gezamenlijk onderwijs wordt steeds sneller een à la carte systeem waarin groepjes zichzelf bestuderen – gender studies, postkolonialisme. Er is steeds meer focus op data (die menselijk gedrag van cultuur loszingen) en op, alweer, regels en criteria, zoals de Shanghai-‘ranking’ van beste universiteiten. Wat er aan gedeelde cultuur overblijft, is behoudend, niet vernieuwend (want alles is controversieel) en legt de nadruk op herinneren, bewaren, herdenken. Op wat wás.
Roy ziet dit met lede ogen aan. Hij bekritiseert zowel conservatieven die universiteiten als ‘woke-bolwerken’ zien, als radicale groepen die hoge cultuur als ‘wit’ en ‘koloniserend’ afdoen. Dit is wat er speelt op Columbia, de UvA, de Sorbonne en zelfs de Zwitserse ETH. We moeten hier voorzichtig mee omgaan en gemeenschappelijke raakvlakken opzoeken – want het is maatschappelijk dynamiet.