Column | De demonstranten zijn ons morele geweten

‘Ik voel me onveilig.’ De eerste keer dat ik zag tot wat voor dynamiek zo’n opmerking leidt, was in een appgroep. Een bully werd aangesproken op diens gedrag, waarna hij de ‘ik-voel-me-onveilig-kaart’ trok. De stemming sloeg direct om; deelnemers aan het gesprek verontschuldigden zich, en de dader werd opeens het slachtoffer over wie iedereen zich ontfermde.

Ik vond het fascinerend en besefte dat ‘ik voel me onveilig’ een instrument kan zijn, een wapen, om kritiek te neutraliseren en weg te komen met wangedrag.

Minister Robbert Dijkgraaf, van wie ik dacht dat hij een van de weinigen met hersens was in het kadaver van een kabinet dat we hebben, gebruikte het om het studentenprotest in Amsterdam te veroordelen. Zijn tweet leek zo uit een Paulo Coelho-citatenboek gekopieerd: „Uiten van onvrede en emoties mag, maar doe dat op zo’n manier dat het voor iedereen veilig is en veilig voelt.”

Onvrede uiten leidt als vanzelf tot ongemak. Dat is de functie ervan. Het is kwalijk dat Dijkgraaf alles op één hoop gooit; onwelgevallige meningen belanden tegenwoordig al te snel op de stapel ‘onveilig’.

Het leven is geen suikerspin, de wereld geen gewatteerde kamer waar je je niet kunt bezeren. Tegenspraak maakt intrinsiek deel uit van het leven en je kunt maar beter karakter kweken en leren omgaan met verschillen dan anderen de mond snoeren.

Want dat is wat we nu in alle hevigheid zien: Dijkgraaf kan vroom prevelen dat universiteiten de plek zijn voor debat en dialoog, maar als je woorden en gevoelens criminaliseert, is een debat simpelweg onmogelijk.

Het is bovendien tergend hypocriet om te beweren dat iedereen zich veilig moet voelen, terwijl de politie hard inslaat op vreedzame demonstranten. Hun veiligheid doet er kennelijk niet toe. Hun lichamelijke veiligheid en integriteit ook niet.

Het studentenprotest verliep rustig, tot een groepje pro-Israëlische jongens besloot de boel te verstoren: „We wilden niet vechten. Maar wel wilden we bewust onrust veroorzaken.” Op die manier wordt het conflict geïmporteerd en het protest geframed als gewelddadig. Er wordt een nieuwe realiteit gecreëerd die haaks staat op de feiten, maar waar iedereen in meegaat.

Natuurlijk met Dilan Yesilgöz voorop die het had over „tuig”. Het blijft me verbazen hoe notoir leugenachtige politici als Yesilgöz, die niks goed doen voor de samenleving, aanspraak denken te maken op morele autoriteit. En hoe ze weerloze burgers met zorgen zonder enige terughoudendheid uitschelden en verdacht maken.

De demonstranten zijn geen tuig. Ze zijn ons morele geweten dat met gevaar voor eigen lijf de straat opgaat uit betrokkenheid met mensen die al maanden blootgesteld worden aan onvoorstelbaar geweld.

Het is veelzeggend dat er meer ophef en veroordeling klinkt voor de mensen die tegen de genocide demonstreren dan tegen de voortdurende slachting. Dat is pas onveilig: leven in een land waarin woorden harder afgekeurd worden dan daden, demonstraties scheller veroordeeld dan massamoord.

Dit gaat niet alleen om pro-Palestina of pro-Israël, maar om menselijkheid versus straffeloze ontmenselijking. Om groepen die opstaan voor gelijkheid en mensenrechten en anderen die vinden dat die rechten alleen voor hen gelden. De één verafschuwt het geweld, de ander krijgt er kennelijk wel een warm gevoel van in de buik.

Anti-genocide versus pro-genocide, dat is het. Genocide-supporters kunnen zich wat mij betreft niet onveilig genoeg voelen.

Hassnae Bouazza is schrijver, journalist, columnist en programmamaker.