Als geboren Wormenees kan ik het jarenlange geklaag van Marcel van Roosmalen over mijn dorp Wormer goed hebben, want: goede columnist, scherpe observaties, scherpe pen, heel geestig, met zelfspot, en vaak heeft hij gelijk. Bovendien heeft van Roosmalen maar één stand en dat is de klaagstand, dat zal straks als hij verhuisd is naar de Watergraafsmeer in Amsterdam niet anders worden. Hij verdient zijn geld met stukjes schrijven, is de hele dag op zoek naar een onderwerp en dan zijn stukjes over de dorpelingen onvermijdelijk.
Maar na het lezen van het interview met zijn vrouw Eva Hoeke in NRC dit weekend (‘De echte chic, daar kom ik toch niet bij’, 4/5) kreeg ik toch de behoefte om te reageren. Het stel kan niet aarden in het dorp. Laten we even doornemen met welke redenen Hoeke kwam aanzetten.
Culturele hoofdstad
De eerste: het dorp heeft geen viswinkel. Echter, drie dagen in de week staat er een viskraam voor de supermarkt en op 2.7 km van Zandweg 17, hun voormalige adres en nu titel van hun theatervoorstelling, is de viswinkel in Wormerveer. Is dat echt de reden? Nee, natuurlijk niet.
Tweede reden: de mensen stemmen er PVV. Dat is in heel Nederland zo, ze zijn de grootste partij van het land. In Amsterdam, als je de import niet meetelt en alleen kijkt naar de echte Amsterdammer, zal het percentage PVV-stemmers nog wel hoger zijn. Heel treurig, maar we zullen het ermee moeten doen. Is dat de reden? Nee, natuurlijk niet.
Dan de derde reden, aangevoerd door Hoeke. Er is geen boekwinkel in Wormer, geen bioscoop en geen museum. Hadden ze dit echt niet zien aankomen? Hadden ze verwacht in de culturele hoofdstad van Noord-Holland te belanden? Er is overigens wel een bibliotheek en een theater, ha! Is dat de reden, nee natuurlijk niet, als je cultuur wilt, zit je in 20 minuten met de trein in hartje Amsterdam.
Vier. Wormer is geïsoleerd, ze hebben in het dorp geen behoefte aan import. Wat een onzin, al sinds de jaren zeventig is Wormer een uitwijkplaats voor mensen die in Amsterdam geen huis kunnen vinden of betalen. Zeker de helft van de inwoners is import, en ze gaan ook niet meer weg, misschien omdat het wel prettig wonen is? Ik heb zelf net nieuwe buren uit Oekraïne, heel aardige mensen. Verder woont er nog een Pool in mijn straat, een Irakees en een aantal mensen die ik niet ken omdat ze niet uit het dorp komen. Wormer wil geen import, is dat de reden? Nee, natuurlijk niet.
Anoniem leven
Vijf dan. ‘De buren deden niet open toen we ons wilden voorstellen.’ Het is mij ook opgevallen als ik loop met een collectebus dat bij de helft van de huizen de deur niet open wordt gedaan. Maar als je denkt dat dit in de stad beter is, vergeet het maar. Daar leven mensen grotendeels langs elkaar heen, en weten ze niet wie hun buren zijn.
Zes. Er wordt hier in Wormer wat van gezegd als je op je fiets zit te telefoneren. Terecht, misschien was ik het wel. Ik vind het heel vervelend dat mensen druk zijn met hun telefoon en niet op het verkeer letten. Maar wees gerust, in de stad wordt alleen nog maar op de telefoon gekeken, daar let helemaal niemand meer op het verkeer.
Lees ook Eva Hoeke: ‘De echte chic, daar kom ik toch niet bij’
Binnenkort zal er vast een column uit de pen van Van Roosmalen verschijnen waarin hij zich hierover beklaagt. En nu komt het: Hoeke concludeert dat net nu ze weg gaan de stemming in Wormer begint te kantelen. De grote Marcel van Roosmalen is gevraagd om bij de opening van de verbouwde supermarkt aanwezig te zijn, omdat hij Wormer in de vaart der volkeren omhoog heeft gestuwd. Het staat er echt: de vrouw die klaagt dat er geen boekwinkel is, ziet uit naar de opening van een supermarkt omdat haar man een beroemdheid is.
Het beroemde schrijverskoppel kan niet aarden, hoe zou dat toch komen? Misschien omdat er hele normale mensen in Wormer wonen?
De Nationale Politie wilde een nieuw softwaresysteem om informatie uit openbare bronnen voor (opsporings)onderzoek te verzamelen en te analyseren. Ze bracht zelf mogelijke leveranciers in kaart en maakte daaruit een keuze, zonder openbare aanbesteding.
Een bedrijf kwam erachter dat het op het lijstje van kandidaten had gestaan, maar de opdracht niet had gekregen. Volgens deze onderneming had de politie de opdracht moeten aanbesteden. Omdat de politie onrechtmatig zou hebben gehandeld, was het bedrijf (de kans op) de opdracht misgelopen. Het bedrijf eist 21 miljoen euro bij de rechtbank in Den Haag.
Volgens de politie gold een uitzondering op de aanbestedingsplicht, omdat de opdracht viel onder de geheimverklaring die de korpschef voor het hele onderzoekswerkveld had vastgesteld. Het bedrijf betwistte dat sprake was van geheimverklaring.
De uitspraak: vordering afgewezen
Over de geheimverklaring zegt de rechtbank dat een algemene verklaring niet voldoende is; het moet gaan over de concrete opdracht. In dit geval voldeed de geheimverklaring daaraan, omdat de verantwoordelijke politiemedewerkers het contract tijdens het inkoopproces duidelijk als geheim hadden aangeduid en goedgekeurd.
Overheden hebben veel beleidsvrijheid als het gaat om nationale veiligheid. De rechter kijkt alleen of de politie in redelijkheid tot de geheimverklaring kon komen. Dat was hier het geval, zegt de rechtbank: de politie had duidelijk gemaakt dat kwaadwillenden mogelijk in het systeem zouden kunnen komen als ze de eisen eraan zou openbaren.
De rechtbank zag ook geen minder ingrijpende maatregel dan onderhandse gunning die de veiligheid kon waarborgen. Het bedrijf vond dat de politie ook een beperkte aanbesteding had kunnen organiseren met slechts drie bedrijven, maar volgens de politie was dat nog altijd riskanter dan informatie delen met één leverancier. De rechtbank noemt dat laatste standpunt „niet onlogisch en ook niet onbegrijpelijk”.
De rechtbank oordeelt dat de politie zich kon beroepen op de uitzondering en niet onrechtmatig had gehandeld. De vordering wordt afgewezen.
Het commentaar
„Zaken als deze komen zelden voor de rechter”, zegt Nathan Meershoek, universitair docent EU- en aanbestedingsrecht bij de Universiteit Utrecht. „Doordat zulke opdrachten geheim zijn, weten concurrenten er meestal niets van. En als je ervan weet en gaat procederen, vergroot dat niet de kans dat je een volgende keer zo’n opdracht wel krijgt – al hoort dat natuurlijk geen rol te spelen.”
Een unieke zaak dus, waarin de rechtbank alle noodzakelijke stappen doorloopt om tot een eindoordeel te komen. Meershoek: „Je ziet daarbij een spanningsveld: de rechter moet heel terughoudend toetsen als het gaat om nationale veiligheid, maar wel streng kijken naar uitzonderingen op de aanbestedingsplicht. De rechter volgt daarin volledig het politiestandpunt: bij drie kandidaten is er meer risico op lekken dan bij één. Dat klopt eigenlijk altijd, maar is het hier ook proportioneel om daarop een beperkte aanbesteding te laten afspringen? We kennen niet alle feiten, maar dit argument mag alleen in uitzonderingsgevallen de doorslag geven.”
Bram Braat, advocaat in aanbestedingszaken bij Dentons, benadrukt eveneens dat rechters kritisch moeten kijken naar uitzonderingen op de aanbestedingsplicht. „Dat heeft ook het Europese Hof van Justitie bepaald. Aanbesteding heeft als doel eerlijke concurrentie binnen Europa. Dat zorgt voor innovatie en scherpe prijzen. Natuurlijk zijn er uitzonderingen nodig, die staan in de wet en worden ook gebruikt. Zo kon in coronatijd beademingsapparatuur niet wachten op een standaard aanbestedingsprocedure. En de renovatie van het Binnenhof is om veiligheidsredenen geheim verklaard. Maar het moeten uitzonderingen blijven. Als de rechter daar niet scherp op is, kan er steeds meer onder de uitzonderingen worden geschaard, ook als minder ingrijpende maatregelen afdoende zouden zijn.”
Zuinig zijn met uitzonderingen, zegt Braat, is ook gunstiger voor de overheid zelf: „Onderhands gunnen is weliswaar veel minder gedoe, maar het nadeel is dat je niet de beste deal krijgt omdat de concurrentie niet wordt uitgedaagd. Zeker nu grote defensie-investeringen ophanden zijn, is er een politiek belang om te zorgen dat belastinggeld goed wordt besteed.”
Nathan Meershoek verwacht dat er minder snel reden zal zijn om geheime opdrachten volledig onderhands te gunnen als de Algemene Beveiligingseisen voor Rijksoverheidsopdrachten in werking treden, naar verwachting eind dit jaar. Die regeling voorziet in een uitvoerige screening van bedrijven die voor de overheid werk doen met nationaleveiligheidsaspecten. „De aanbesteder kan dan voor een beperkte aanbestedingsvorm kiezen, bijvoorbeeld enkel een algemene mededeling doen dat hij iets wil verwerven en uit de reacties drie partijen selecteren die gescreend worden voordat ze de geheime informatie krijgen die nodig is om te offreren. Er zijn overigens nu ook al wel screeningsmogelijkheden, misschien had de politie hier ook die weg kunnen kiezen.”
Bram Braat zou het niet gek vinden als het bedrijf in hoger beroep ging: „De vraag is of er echt geen minder ingrijpende alternatieven waren.” Maar ook als het gerechtshof zou oordelen dat de politie moest aanbesteden, is de gevorderde 21 miljoen nog niet binnen. Daarvoor moet ook duidelijk zijn dat het bedrijf de opdracht zou hebben binnengesleept en zoveel winst had gemaakt. Een lager bedrag zou kunnen worden toegekend voor het missen van de káns de opdracht te krijgen.
Museum Kröller-Müller in Otterlo en Museum Henriette Polak in Zutphen zijn beide gesticht door een vrouwelijke kunstverzamelaar. Allebei werden die vrouwen bij dat verzamelen geadviseerd. Als je weet wie die adviseurs waren, begrijp je waarom het eerste museum wereldberoemd is geworden – en het andere relatief onbekend gebleven.
De adviseur van Helene Kröller-Müller (1869-1939) heette H.P. Bremmer, een indertijd befaamd kunstpromotor. Hij raadde Vincent van Gogh aan, ze kocht er bijna honderd schilderijen van. Ook schafte ze Picasso’s, Monets, Seurats en Mondriaans aan. Het museum opende in 1938.
Adviseur van Henriette Polak-Schwarz (1893-1974) was Joop Sjollema. Ze kenden elkaar doordat hij twee keer haar portret had geschilderd, één keer in 1964, later nog een keer in 1968. Kunstschilder Sjollema maakte deel uit van een groep figuratieve kunstenaars met namen als Wim Oepts, Kees Verweij, Otto B. de Kat en Jeanne Bieruma Oosting. Het was de tijd van de abstracte kunst, hun werk was niet erg in de mode.
Henriette Polak-Schwarz was bijzonder ingenomen met de portretten van Joop Sjollema. Toen ze van hem begreep dat dit soort kunst al heel lang geen podium meer had – directeur Willem Sandberg van het Stedelijk Museum in Amsterdam had een voorkeur voor Karel Appel, Constant of Corneille – greep ze in. Er kwam een Stichting Henriette Antoinette (haar tweede naam), die zoveel figuratieve schilderijen en sculpturen aankocht dat er al snel een museum moest komen om ze in kwijt te kunnen. Museum Henriette Polak opende in 1975, een jaar na haar overlijden.
Vijftig jaar later is er in dat museum een speciaal aan Henriette Polak gewijde tentoonstelling, Parels van Polak. Of eigenlijk zijn het twee tentoonstellingen: de benedenverdieping gaat over haar leven, de eerste verdieping over de collectie.
Lees ook
Lees ook: Vergeten kunstenaar Otto B. de Kat past weer bij de tijd
Een bewogen leven
En dat leven was bewogen, kom je te weten. Henriette Polak was de oudste dochter van de Zutphense Leopold Schwarz (eigenlijk heette hij Levi, maar hij nam de minder Joodse voornaam Leopold aan), die rijk was geworden dankzij de oprichting van een geur- en smaakstoffenfabriek. Ze groeit op in weelde.
In 1917 trouwt Henriette met Leo Polak. Hij is hoogleraar in de wijsbegeerte, geniet publieke bekendheid als vrijdenker en spreekt zich al in de jaren dertig onomwonden uit tegen het nationaal-socialisme. Leo Polak wordt opgepakt in 1941. Ook een van haar drie dochters, haar moeder en een zus overleven de oorlog niet.
Op diezelfde benedenverdieping kom je in een volgende zaal terecht in een nagebouwde salon. Op een podiumpje staan violen, aan de muren hangen schilderijen waarop wordt gemusiceerd. Musici (quartet) heet een werk van Joop Sjollema, het zit in de collectie van het museum. Ook hangt er een schetsje dat Sjollema maakte van het indertijd vermaarde Amadeus Quartet. Dat strijkkwartet kwam elk jaar optreden in de salon van Henriette Polaks huis in Amsterdam.
Henriette Polak-Schwarz wordt – mede dankzij het kapitaal dat ze vergaart door de verkoop van de fabriek van haar vader – een bijzonder vrijgevige mecenas
Want dat is het derde deel van haar leven, na een onbezorgde jeugd en vreselijke oorlogsjaren: ze zet zich in voor het humanisme waar haar man zich voor inspande, houdt zich bezig met de muziek waar hij zo van hield en wordt – mede dankzij het kapitaal dat ze vergaart door de verkoop van de fabriek van haar vader – een bijzonder vrijgevige mecenas. Het portret dat Joop Sjollema van haar schilderde in 1964 was ter gelegenheid van de opening van het A.H. Gerhardhuis in Amsterdam. Aan de kosten van dit eerste humanistische bejaardenhuis droeg zij veel bij – hoeveel is onbekend, over geld sprak ze nooit. Het portret uit 1968 schilderde Sjollema voor het Rosa Spierhuis, het bejaardenhuis voor kunstenaars en musici waar zij ook al veel geld in stak.
En wat was haar smaak in kunst?
We weten dat ze woonde in een moderne, wit gestucte bungalow met veel glas, je ziet er een foto van in de nagebouwde salon. Maar dat huis had niet zij, maar een zwager laten bouwen. En binnen, zie je op andere foto’s, stonden geen moderne jarenzestigmeubels maar donker, houten meubilair. De schilderijen in haar huis zijn zeventiende- of achttiende-eeuwse taferelen.
„In haar huis hing één Monet. Dat was het modernste, meest gewaagde dat ze had”, zegt directeur Paulo Martina van Musea Zutphen. Hij is de samensteller van de tentoonstelling, de teksten op zaal en in de catalogus zijn van hem en historica Pauline Micheels.
Maar waar hingen dan de schilderijen van de nieuwe stichting toen er nog geen museum was? „Die gingen naar de logeerkamer die ze had laten maken in de garage.” En toen het er te veel werden? „Toen gingen ze naar het Rosa Spierhuis in Laren. Ze vond het belangrijk dat de kunstenaars aandacht kregen, maar het was niet haar smaak.”
Maïté Duval, Malade d’amour, 2002.
Foto Patrick van Gemert
Eigenlijk was ze meer geporteerd van muziek, vandaar de concerten in de salon – die haar vast ook deden denken aan de concerten uit de gelukkige jaren dertig, toen Leo Polak, zij en hun drie dochters nog in Groningen woonden. Uit een beschrijving in de catalogus: „In de zitkamer staat Leo’s vleugel, waarop hij veel speelt, al dan niet met zijn trio, waarin de concertmeester van de Groninger Orkest Vereeniging zit, de violist Jo Juda. Ook zijn er geregeld huisconcerten waar musici van naam als de componist Darius Milhaud en de cellist Emanuel Feuermann, als ze optreden in Groningen, aan deelnemen. Dochter Ans: ‘Moeder speelde vrij beperkt piano. Zij begeleidde als wij liedjes zongen.’”
Toen Museum Henriette Polak in 1975 openging, kon je er werken zien van kunstenaars die nog in geen enkel ander museum vertegenwoordigd waren, schreef dagblad Trouw. Hoe ziet de collectie er nu uit? Paulo Martina: „Sinds de oprichting van de stichting is die uitgegroeid tot zo’n drieduizend kunstwerken: veel schilderijen, maar ook veel sculpturen.” Met hulp van die enorme collectie worden regelmatig wisseltentoonstellingen georganiseerd. En nu dus Parels van Polak, waar ook werken uit de oer-collectie te zien zijn: Joop Sjollema, Wim Oepts, Otto B. de Kat, Kees Maks.
En het bijzondere is: vijftig jaar na de opening van het museum, en zestig jaar na de klacht van Joop Sjollema dat hij ‘geen podium meer had’, worden deze kunstenaars opnieuw ontdekt. Aan Otto B. de Kat was onlangs een tentoonstelling gewijd in Amstelveen, Jeanne Bieruma Oosting kent een regelrechte revival. De mogelijke reden? Hun kunst was niet modisch, maar ademt een soort schoonheid van het gewone en het intieme die altijd blijft.
Misschien was dat ook wat Henriette Polak erin zag.
Als Riejanne Markus (30) na een etappe van de fiets stapt, zit haar werkdag er nog niet op. Onderweg naar het hotel, of ‘s avonds in haar slaapkamer pakt de renster van Lidl-Trek de route van de volgende dag erbij. In de app van Veloviewer zoomt ze in op het parcours, selecteert ze belangrijke segmenten en bekijkt ze via streetview de obstakels in de slotkilometers.
Movistar-renster Mareille Meijering (30) heeft alle etappes al voor de Tour globaal doorgelopen en in een notitieboekje aandachtspunten opgeschreven. „De avond voor de rit kijk ik wat meer in detail. Ik wil weten wat eraan komt, of er klimmen in zitten, waar de sprint ligt”.
Als de twee rensters dinsdagavond de rit van woensdag bestuderen, zien ze een afstand staan van 165,8 kilometer. Tussen pretpark Futuroscope en Guéret ligt dit jaar de langste etappe van de Tour. Markus schrikt er niet van, zegt ze: „Ik word niet zo bang van wat extra kilometers”.
Waar het mannenpeloton soms afstanden aflegt tot ver boven de 200 kilometer, mogen vrouwen volgens de regels van wielerbond UCI elke etappe maximaal 160 kilometer rijden. Alleen de Tour krijgt permissie om er zo nu en dan wat kilometers bij te smokkelen. Waarom verschilt de afstandslimiet zo veel van die van de mannen, en is het erg dat vrouwen minder ver fietsen?
Sinds de uitvinding van de wielersport worden fietsende vrouwen anders behandeld, zegt Julia Mullié. De historicus schreef samen met Eurosport-commentator Tim de Vries het boek Vive le Tour, Vive les Femmes, over de geschiedenis van de Ronde van Frankrijk voor vrouwen. „Vrouwen zouden niet in staat zijn om grote afstanden af te leggen. En voor de kijker zou het niet aantrekkelijk genoeg zijn om vrouwen zo lang te zien fietsen.” Niet alleen in sportief opzicht, aldus Mullié: „Ook vanuit een seksueel perspectief”. Zo zei Marc Madiot, huidig ploegbaas van de mannen van FDJ, in 1986 op de Franse tv dat „vrouwen op de fiets er lelijk uit zien”.
„Misschien wel het meest beroemde en debiele verhaal is dat van de vallende baarmoeder”, schampert De Vries. Door te lang op het zadel te zitten zou de baarmoeder verzakken en de vrouw onvruchtbaar raken, dacht men aan het begin van de twintigste eeuw. „De afgelopen tien jaar deden rensters als Emma Pooley en Cecilie Uttrup Ludwig hun beklag: dit soort achterhaalde argumenten zouden nog steeds ten grondslag liggen aan de ongelijkheid in het wielrennen”.
Trucjes
De verschillende organisaties van de Tour de France hebben altijd trucjes gebruikt om de koers toch langer te maken dan toegestaan was. Neem 2002, toen de Tour de Grand Boucle Féminine heette en veertien etappes telde. Voordat de vrouwen officieel begonnen aan de etappe van Bar-le-Duc naar Nogent-sur-Sein, hadden ze al 24 kilometer ‘geneutraliseerd’ afgelegd. De extra kilometers gingen vaak op flinke snelheid. Ze zorgden voor extra uitputting, maar waren bovenal nodig om de beoogde aankomstplaats te kunnen bereiken, waar het lokale bestuur de Tourorganisatie flink voor betaalde.
De afgelopen tien jaar is de afstandslimiet stapsgewijs opgeschoven. In 2015 lag deze nog op 130 kilometer, in 2016 verhoogde de UCI de grens naar de huidige 160 kilometer voor etappekoersen bij de vrouwen. Dit voorjaar laaide de discussie opnieuw op, toen de vrouwen bij hun eerste Milaan-Sanremo slechts 156 kilometer hoefden af te leggen. De mannen reden er met 289 bijna het dubbele.
„Fysiologisch zie ik geen reden waarom vrouwen niet langer zouden kunnen fietsen”, zegt sportwetenschapper Teun van Erp. „Het is een kwestie van training”. Voor zijn promotie onderzocht hij de belasting en intensiteit in het profwielrennen, waarbij hij onder meer keek naar het verschil tussen het mannen- en vrouwenpeloton.
Het opvallendste gegeven? Vrouwen rijden gedurende hun wedstrijden gemiddeld in hogere hartslagzones dan mannen. Als kijker zie je die hoge intensiteit terug in het koersverloop, legt hij uit: „Als in een mannenwedstrijd geen bergen zitten, rijdt een kopgroep weg en blijft die vaak tot het einde bij elkaar. Bij het dameswielrennen gebeurt in een heuvelrit veel meer dan bij de mannen.”
Als je nu een nieuwe wielerwedstrijd zou bedenken, zou je nooit meer komen met het idee om drie weken lang elke dag meerdere uren te fietsen.
„Langere ritten zijn niet per se nodig om ook een aantrekkelijke koers te krijgen”, vindt Markus. „Dat hebben we deze Tour wel gezien in de eerste twee etappes. Al moet ik zeggen dat ik de 80 kilometer van zaterdag erg kort vond.” Tegelijk is het „een beetje ouderwets”, zegt ze, dat etappes maximaal 160 kilometer mogen zijn. „En het is raar dat iedereen behalve de Tour zich aan die regel moet houden.”
Ze krijgt bijval van de twee jaar geleden gestopte oud-Tourwinnaar Annemiek van Vleuten, voor wie de koers nooit lang genoeg kon zijn: „De afstand moet zo lang zijn dat de koers onderscheidend is. Waar vroeger na 3 uur al de besten kwamen bovendrijven, is dat nu te kort”. Een hoger maximum hoeft voor haar niet te betekenen dat alle wedstrijden ook meteen langer moeten worden: „Het grootste belang is dat de koers aantrekkelijk blijft. Als het vrouwenpeloton er nog niet aan toe is, hoef je het niet langer te maken”.
In de kinderschoenen
Zijn data verzamelde sportwetenschapper Van Erp tussen 2013 en 2019, toen hij voor zijn onderzoek meeliep bij Team Sunweb, voorloper van het huidige Picnic-PostNL. „Het vrouwenwielrennen stond toen in de kinderschoenen”, zegt Van Erp. „Van de twaalf vrouwen in een team kregen vier een modaal salaris, terwijl de rest een onkostenvergoeding ontving. Als je alleen korte wedstrijden hebt en niet genoeg krijgt betaald, train je korter en wordt de cirkel in stand gehouden.”
In 2020 besloot de UCI het minimumloon voor vrouwen stapsgewijs op te hogen. Anno 2025 verdient een gecontracteerde renster ten minste 38.000 euro bruto. Rensters hoeven niet meer te werken naast het fietsen. „Het niveau in de breedte stijgt”, zegt Van Vleuten, en dus kan het peloton meer aan. „Je hebt nu veel meer ploegen met een plan. Er zijn veel meer rensters die je rood omcirkelt”.
„Een paar jaar geleden zou ik misschien nog geschrokken zijn van 160 kilometer, nu vind ik het prima”, zegt Mareille Meijering. In haar studententijd in Groningen fietste ze bij amateurclub De Kannibaal. Pas na het behalen van haar masterdiploma in Finance en Economie ging ze serieuzer wielrennen, waarna ze in 2023 op 28-jarige leeftijd bij het Spaanse Movistar haar debuut maakte in de World Tour. „Tweehonderd kilometer hoeft van mij ook niet. Het is goed zo: soms wat korter, soms wat langer, afhankelijk van het parcours. Met deze afstand kan het nog steeds heel leuk zijn.”
Van Vleuten vindt dat de Tourorganisatie er juist werk van heeft gemaakt om deze editie een zware ronde neer te zetten. „Ze schuren tegen de maximumafstand aan. Als je het zwaarder wil maken, zou ik eerst een minimum aantal dagen voor grote rondes invoeren en dat vervolgens uitbouwen. Een Grand Tour mag zich onderscheiden van andere etappekoersen. De Tour is nu negen dagen, dat mag meer een uitputtingsslag zijn.”
Wat sportwetenschapper Van Erp betreft wordt de afstandslimiet opgerekt, waarbij wedstrijdorganisaties kunnen variëren in de lengte van etappes. Historicus Mullié waakt tegelijk voor het idee dat het vrouwenwielrennen zich zou moeten spiegelen aan de mannenkoers, met lange etappes en grote rondes van drie weken lang.
„Als je nu een nieuwe wielerwedstrijd zou bedenken, dan zou je nooit meer komen met een idee om drie weken lang elke dag meerdere uren te fietsen. Het moet bij de attentiespanne passen die mensen in 2025 hebben. Je hoeft niet per se voort te borduren op de traditie die bij de mannen al zo lang bestaat.”
Bij het bestuderen van de etappe naar Guéret zal Riejanne Markus dinsdagavond behalve de lange afstand nog iets opvallen. Het is een heuvelachtige rit voor de vluchters, en haar benen voelen sterk. Grijnzend antwoordt ze, voordat ze op de fiets stapt: „Of woensdag een dag voor mij is? Wie weet, wie weet.”