Altviolist Antoine Tamestit trekt je mee in de mysterieuze klankwereld van Sofia Goebaidoelina

Meer dan eens voelt het alsof altviolist Antoine Tamestit voor jou alleen staat te spelen. Woensdagavond bij zijn debuut bij het Concertgebouworkest kun je maar een ding doen: alles vergeten en je door zijn bezwerende spel laten meevoeren in de mysterieuze klankwereld van Sofia Goebaidoelina’s Altvioolconcert.

Het indringende Altvioolconcert is het vijfde werk van de Russische levende legende – Goebaidoelina is nu 92 – dat het Concertgebouworkest op het repertoire neemt. Je komt na dit stuk naar buiten met een veel beter idee van het bereik en de persoonlijkheid van de altviool, is Tamestits belofte. En inderdaad: behalve het karakteristieke donkere timbre van de altviool – „Een akoestisch enigma”, zei Goebaidoelina er eens over – tovert Tamestit ook ijzige kristalklanken, vederlichte fluittonen en spookachtige lachjes uit zijn instrument.

Dat de altviool ook als solistisch instrument veel in zijn mars heeft, bewijst dit concert wel. Het zijn geen virtuoze snelheidsfratsen waarmee Tamestit imponeert, want die vind je niet in deze partituur. De altviool mediteert vooral langzaam, maar – let wel – nooit langdradig boven Goebaidoelina’s buitenaardse orkesttexturen. Met onmetelijke vertelkracht dwaalt Tamestit erin rond, van schroeierige tremolo’s in de laagte tot expressieve uitbarstingen in het hoge toonterritorium van de alt.


Lees ook
„Ik verlangde ernaar me opnieuw onder te dompelen in de Europese orkestcultuur.”

Jaap van Zweden komt terug naar Euorpa als chef-dirigent, na tien jaar Amerika en Azië.

Gesluierende klank

In de orkestpartijen overheersen de lage registers en in de onderste regionen van het orkest voegde Goebaidoelina nog wat instrumenten toe: een alt- en basdwarsfluit smelten prachtig samen met de gesluierende klank van Tamestits altviool en drie Wagnertuba’s komen met hun omfloerste geluid steeds meesterlijk uit het orkest opdoemen. De strijkers laat Goebaidoelina eindeloos als nachtelijke golven in de branding heen en weer deinen. Dat repetitieve kan zomaar kleurloos worden, maar met dirigent Jaap van Zweden aan het roer koerst het orkest vol aan op de betovering. Richting het einde komt het in het tot dan toe raadselachtige sfeertje nog tot een kosmische explosie, met daarboven een extatisch suizende altvioollijn. Ongehoord spannend.

Na de pauze ligt het energieniveau flink veel treetjes hoger: Van Zweden trakteert met veel bravoure op een vlammende uitvoering van Tsjaikovski’s Vierde symfonie. Natuurlijk heeft het Concertgebouworkest alles in huis om te leveren wat je in deze symfonie wil horen: de kloeke koperklank voor het onheilsmotief, die heerlijk dromerige hobosolo uit deel twee, robuuste strijkers en een messcherpe slagwerksectie voor de bliksemsnelle boem-tsjie-boems in de finale. Voor de dirigent is het dan de taak om zo’n fantastisch orkestapparaat op te voeren naar standje ontroering, maar Van Zweden stuurt – afgezien het heupwiegende pizzicato in het schertsende derde deel – vooral aan op spektakel. Op Formule-1-snelheid scheurt hij zonder uit de bocht te vliegen met het orkest door het vurige slotdeel.

Klapstukken die na de pauze worden geprogrammeerd, willen de muziek die in de eerste helft klinkt nog weleens doen verbleken. Maar dat geldt deze avond zeker niet. De magie van Goebaidoelina is na die ronkende Tsjaikovski nog steeds voelbaar in de Grote Zaal. Deze week nog twee keer, gaat dat horen.