Oeuvreprijs voor schrijfster Lidy van Marissing: ongrijpbare teksten als teken van verzet

‘Bijna alles van toen, van mijn boeken en van de literaire wereld, is erg ver weg”, zei de bijna vergeten Lidy van Marissing in een recent interview – het was het eerste met haar in decennia. De interviewer had moeite gehad haar op te sporen. Maar wat de 81-jarige schrijfster en dichteres constateerde over haar herinneringen, gaat ook op voor haar boeken: ze „zijn er wel, ergens, verstopt”. Nu richt zich een grotere schijnwerper op Van Marissings oeuvre dan ooit tevoren: haar is de Sybren Poletprijs toegekend, een driejaarlijkse oeuvreonderscheiding van 35.000 euro voor experimentele literatuur.

Dat werd dinsdagavond bekendgemaakt in radioprogramma Kunststof. Van Marissing (1942) is, na Peter Verhelst en Michael Tedja, de derde laureaat van de prijs, die vernoemd is naar experimenteel dichter Sybren Polet en gefinancierd uit diens legaat. De jury, bestaand uit neerlandici en auteurs, spreekt van een oeuvre dat „op een zeer vindingrijke, steeds weer nieuwe wijze getuigt van betrokkenheid, speelsheid, verwondering en nieuwsgierigheid”.

In de literatuurgeschiedenis staat Lidy van Marissing vooral bekend als een van de wegbereiders – en de enige vrouw onder hen – van het ‘ander proza’, een marginale literaire stroming uit de jaren zeventig. Deze auteurs zwoeren literatuur waarin het draaide om ‘verhaaltjes vertellen’ af vanuit een maatschappijkritische, marxistische achtergrond. Het ‘gewone’ taalgebruik is een afspiegeling van de heersende ideologie, meenden zij. Hun proza moest in reactie ‘anders’ zijn, door logische ordening te ondermijnen en het ontstaan van teksten en verhalen telkens te problematiseren. Want orde was schijn, de werkelijkheid was wanorde.

Vrijheid

‘Notities bij een ‘moeilijk’ boek’, heette het nawoord bij Van Marissings debuutroman Ontbinding (1972) dan ook – uit onvrede en verveling was ze vertrokken uit de journalistiek. Haar literaire werk gaf vrijheid: een montage van fragmenten en scènes uit de (kapitalistische) samenleving, geïnspireerd op de ‘vervreemdingstechniek’ van de modernistische film en op de geëngageerde kunst van Bertolt Brecht. Een ‘anti-roman’ werd Ontbinding wel genoemd, een raar en onleesbaar boek ook. Van Marissing sprak niettemin van „realistische literatuur”, die „maatschappelijke wetmatigheden en kontrasten zichtbaar [maakt] als bewegingen, die omkeerbaar zijn: de meesters waren ooit slaaf, de slaven kunnen meesters worden”.

De klassenstrijd was haar thema, al ontwikkelde dat zich gaandeweg naar vervreemding en ontheemding. Van Marissing toont binnenwerelden die geteisterd worden door een te dwingende buitenwereld van kapitalisme en commercie. Dat nam vaak de vorm aan van poëzie, want gedichten konden „kristallisatiepunten zijn binnen de voortrazende en alles uithollende reproductiemachine”. De kennelijke romantiek van de titels, zoals De plons van een vlok (1991) en De sprong van een slak (1994), was schijn. Gedichten waren „tekens / van enig verzet, een weerstand (hier zingt / niets zoals het hoort) tegen voortgejaagde / woorden”.

De combinatie van cultuurpessimisme en ongrijpbaarheid stond waardering van critici nogal eens in de weg, laat staan een groot lezerspubliek. Wel wordt haar werk nu nog gelezen door een nieuwe generatie maatschappelijk geïnspireerde literatoren, zoals dichter Frank Keizer – en onder wie de juryleden van de Sybren Poletprijs, die haar voor de vergetelheid behoeden. In haar vooralsnog laatste dichtbundel, Zoek de lege gebieden (2008), schreef Van Marissing, tussen bescheiden haakjes: „(datgene alleen/ waarover/ geen gras groeien zal/ noemen ze later/ geschiedenis)”.