Vooral dankzij sterk spel van Jacob Derwig en Abke Haring krijgt ‘Panic Room’ glans

Als Jacob Derwig opkomt, is zijn aanwezigheid meteen onontkoombaar. De brede borstkas gestoken in een onderhemd, de blik peilend, en dan die hoge, heldere mannenstem, met ronde klanken en als weerbarstige tegenhanger een schurende gutturale ‘g’. Derwig is niet zo vaak meer in de theaters te zien, maar in Panic Room van Theater Utrecht vormt hij een sterk koppel met Abke Haring, ook een actrice die een zaal kan dwingen tot aandacht.

Derwig speelt een man die van zijn arts een onheilspellend bericht heeft gekregen, hetgeen hij illustreert met pijnkrampen waar hij van dubbelslaat. In zijn zelfverkozen isolement in een boshuisje krijgt hij bezoek van zijn vroegere geliefde, Haring, die hem daar wil weghalen. Ze hebben weinig tijd nodig om hun vroegere genegenheid terug te vinden. Hoewel er ook oude verwijten de kop opsteken, zonder dat precies duidelijk is waar het tussen hen is misgegaan.

In een prachtige, beeldende scène spreidt Haring één voor één haar armen voor hem, waar hij eerst aarzelend maar dan gretig instapt. Zij klimt in hem, hij laat zijn hoofd even rusten op haar schouder in vertrouwen. Regisseur Floor Houwink ten Cate bouwt meer van zulke stille, fysieke spelmomenten in, zoals wanneer de twee vertrekken uit het huis, op de motor.

Nadeel van de reis is dat de acteurs in de vertelstand raken en beschrijven wat ze doen. Dat klinkt geforceerd, in teksten als „We rijden door” en „Ik val in slaap.” Ze lijken oude ervaringen te herbeleven en overal en nergens tegelijk te zijn. Totdat zij zich uitspreekt over haar vroegere werk. (Waarschuwing: wie verder leest, krijgt mee wat verborgen bleef.)

Abke Haring en Jacob Derwig in ‘Panic Room’ van Theater Utrecht.
Foto Julian Maiwald

Beschaving

Het moment dat je als toeschouwer doorhebt hoe het zit, zal per persoon verschillen, maar uit dat verhaal blijkt dat zij als hulpverlener is gedood in een oorlog in een niet nader genoemd land – met een woestijn en „de bakermat van de beschaving”. Oftewel: zij is een geestverschijning. Ze beschrijft het gebied, dan de namen en leeftijden van vrouwen en meisjes die verkracht en verhandeld zijn en dan de aanval waarbij ze zelf omkwam.

Van een melancholiek liefdesduet in het zicht van de dood transformeert Panic Room in een politiek debat over het nut en de noodzaak van westerse aanwezigheid in oorlogsgebieden. En over de vraag of en hoe je je moet inzetten voor mensen die elders op de wereld worden vermoord. Een vruchtbaar debat is dat niet, want meer dan hun positie uiteenzetten doen ze niet. Haar inzet gaf haar een doel in het leven. Volgens hem was het niet haar oorlog, volgens haar wel. Zij verwijt hem egoïsme en lafheid, hij verwijt haar dat zijn liefde niet genoeg was.

Met die scherpe wending kapseist de hele voorstelling. Alle intimiteit verdampt. En die keert niet terug in zijn sterfscène, zeker niet doordat die wordt getoond op video, met een camera die, nogal amateuristisch, het geluid niet synchroon krijgt. Het maakt dat Panic Room, ondanks alle mooie, theatrale elementen, toch een onbevredigende indruk achterlaat.